5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde bij artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Geen rechtsregel dwingt verweerders de, tot de derde belanghebbende partijen gerichte, aangevallen besluiten op een andere wijze bekend te maken dan zij hier hebben gedaan, te weten door toezending aan laatstgenoemden.
Uit het voorgaande volgt dat op het moment dat verzoekster haar bezwaren tegen de besluiten van 13 oktober 2008 en 13 november 2008 indiende, de daarvoor gestelde termijn was verstreken. De voorzieningenrechter acht voorshands evenwel voldoende aannemelijk dat verzoekster pas door kennisneming van een artikel in de krant van 30 december 2008 op de hoogte is geraakt van het bestaan van deze besluiten. Door reeds de volgende dag, te weten op 31 december 2008, daartegen bezwaarschriften in te dienen, heeft verzoekster dat zo spoedig mogelijk gedaan en ziet de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende redenen voor het oordeel dat verzoekster op dit punt in verzuim is geweest.
5.3 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verzoekster aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb bij de besluiten van 13 oktober 2008 en 13 november 2008. Ingevolge artikel 2.1 van haar statuten is de doelstelling van verzoekster het behartigen van de belangen van zelfstandige winkeliers en zelfstandige ondernemers in het algemeen, behorend tot het kleinbedrijf in de regio Utrecht. Ingevolge artikel 2.2 van de statuten tracht verzoekster dit doel te bereiken door het geven van adviezen aan de doelgroep en gemeenten en het aanspannen van juridische procedures tegen feitelijke handelingen en besluiten van gemeenten in de regio Utrecht, welke naar het oordeel van de stichting schade toebrengen aan de economische ontwikkelingsmogelijkheden van het kleinbedrijf. Uit deze omschrijving komt naar voren dat verzoekster zich meer in het bijzonder toelegt op het behartigen van belangen van kleine zelfstandige winkeliers in de regio Utrecht en daartoe onder meer rechtsmiddelen instelt tegen besluiten in dat gebied, die volgens haar schadelijk zijn voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van het kleinbedrijf. De feitelijke werkzaamheden van verzoekster bestaan, zoals ter zitting onweersproken is toegelicht, uit het regelmatig gevraagd en ongevraagd geven van adviezen aan verweerders en de gemeenteraad, onder meer via medewerking aan een alternatief structuurplan voor het centrum, alsmede het verstrekken van flyers omtrent de dreigende overbewinkeling in het stationsgebied en omtrent uitstalling in de binnenstad.
5.4 Met betrekking tot de inhoudelijke toetsing van het verzoek om voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht en gelet op hetgeen verweerders daar ter zitting tegenover hebben gesteld, heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat hier ruimte is voor ernstige twijfel aan de juistheid van het door verweerders ingenomen standpunt.
Dat verweerders bij de verlening van de ontheffingen, onverminderd de door de Wet gestelde eisen, geen ander beleid voeren dan dat er maximaal 16 ontheffingen worden verleend in volgorde van aanvraag, en het feit dat, zoals door verzoekster is bepleit, het verlenen van ontheffingen als hier aan de orde niet is gekoppeld aan een maximum vloeroppervlakte, maakt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerders daarmee enige rechtsregel hebben geschonden. Een onzorgvuldige voorbereiding van de bestreden besluiten levert een en ander, naar voorlopig oordeel, evenmin op.
5.5 De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. De kwestie omtrent de spoedeisendheid kan de voorzieningenrechter derhalve laten rusten.
Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.