ECLI:NL:CBB:2009:BJ2563

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/741
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellante, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij haar aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 29 juni 2007, na de uiterste indieningsdatum van 15 mei 2007. Appellante stelde dat zij het formulier niet tijdig had ontvangen omdat het naar een verkeerd adres was gestuurd. De Minister had echter geen schriftelijke adreswijziging ontvangen en stelde dat de aanvraag te laat was ingediend, wat leidde tot afwijzing.

Tijdens de zitting op 27 mei 2009 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigden waren wel aanwezig. De Minister betoogde dat de aanvraag niet binnen de voorgeschreven termijn was ingediend en dat er geen sprake was van overmacht. Appellante had betoogd dat de Gecombineerde opgave pas na een verzoek om toezending op 7 juni 2007 was ontvangen, maar het College oordeelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat het beroep op overmacht niet kon slagen.

Het College concludeerde dat de Minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 8 juli 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/741 8 juli 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. S.M. Oude Lage Venterink en mr. D. Ozdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 29 september 2008, bij het College binnengekomen op 3 oktober 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 september 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 27 februari 2008, waarbij verweerder de aanvraag van appellante om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brieven van 19 oktober 2008 en 5 november 2008 heeft appellante de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 19 december 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 27 mei 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante, zoals door haar reeds aangekondigd bij brief van 10 april 2009, niet is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door
de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
Artikel 12
Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of aanspraak op steumn kan worden gemaakt, en met name:
(…)
c) ten behoeve van de bedrijfstoeslagregeling de identificatie van de toeslagrechten (…)
(…)
2. Ten behoeve van de identificatie van de toeslagrechten als bedoeld in lid 1, onder c), van het onderhavige artikel wordt op de overeenkomstig artikel 22, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de landbouwers verstrekte voorbedrukte formulieren melding gemaakt van de identificatie van de toeslagrechten (…)
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 29 juni 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Dit door appellante ingediende formulier bevat (onder meer) de aanvraag om uitbetaling van haar toeslagrechten.
In een begeleidende brief bij de Gecombineerde opgave, met daarop als adres van de afzender C te B, heeft appellante het volgende bericht.
“ Mijn excuus voor de late gecombineerde opgave inzending. Daar m’n postadres op C B is door omstandigheden op het postadres de post zoekgeraakt vanwege verkoop van het pand. Hopende dat u hiervoor begrip heeft (…)”
- Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen wegens te late indiening.
- Bij brief van 31 maart 2008 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
De Gecombineerde opgave van appellante, waarin de aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag, is op 29 juni 2007 bij verweerder ontvangen. Dat is na de uiterste datum voor indiening op 15 mei 2007 en eveneens na de kortingsperiode van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dit artikel bepaalt vervolgens dat indiening na ommekomst van de kortingsperiode betekent dat de aanvraag moet worden afgewezen.
Appellante heeft betoogd dat verweerder het formulier Gecombineerde opgave naar een verkeerd adres heeft gezonden, waardoor het appellante pas eind juni 2007 onder ogen is gekomen. Dit is door verweerder opgevat als een beroep op overmacht. Dit beroep kan niet slagen, omdat niet gebleken is dat appellante niet in staat is geweest de wijziging van haar adres schriftelijk aan verweerder door te geven.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde hieraan toegevoegd. Het formulier Gecombineerde opgave is verzonden aan het adres C te B. Bij verweerder is nooit een schriftelijke adreswijziging van appellante ontvangen waaruit blijkt dat zij reeds 12 jaar woont op het adres D te B. Pas bij raadpleging van de Gemeentelijke basisadministratie in 2008 is verweerder duidelijk geworden dat appelante inmiddels verhuisd is. Verder wijst verweerder er op dat tot 2007 naar het adres C verzonden post nimmer retour is gekomen. Daarnaast vermeldt de begeleidende brief bij de door verweerder op 29 juni 2007 ontvangen Gecombineerde opgave als verzendadres C.
Uit de codering op de van appellante ontvangen Gecombineerde opgave blijkt dat dit formulier haar ruim tevoren is toegezonden met een bulkzending die naar alle bij verweerder bekende landbouwers is verstuurd. Dat appellante het formulier pas ontvangen zou hebben na een verzoek om toezending daarvan van haar is onjuist. In dat geval zou het formulier een andere code hebben gehad.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft het formulier Gecombineerde opgave aanvankelijk niet ontvangen. Pas na een telefonische melding op 7 juni 2007 dat geen formulier werd ontvangen, heeft appellante het formulier alsnog toegezonden gekregen.
Appellante woont al 12 jaar op het adres D te B en zij heeft al meerdere malen gemeld dat zij niet meer woont op het adres C.
Het ten onrechte aan het adres C toegezonden formulier komt terecht op een adres waar meerdere mensen wonen, waardoor het appellante niet tijdig heeft bereikt.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat de door appellante ondertekende en op 26 juni 2007 gedateerde Gecombineerde opgave, waarmee de aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag is gedaan op 29 juni 2007 bij verweerder is ontvangen. Daarmee is de aanvraag niet ingediend binnen de voorgeschreven indieningsperiode die verstreek op 15 mei 2007. De aanvraag is ook niet ingediend binnen de zogenoemde kortingstermijn die ingevolge artikel 21 van Verordening (EG) nr. 796/2004 eindigde op 11 juni 2007. Verweerder diende de aanvraag dan ook af te wijzen. Dat is slechts anders indien er sprake is van overmacht.
5.2 Met haar beroep op niet tijdige toezending van de Gecombineerde opgave door verweerder heeft appellante kennelijk een beroep op overmacht willen doen.
Appellante stelt - zo begrijpt het College - dat zij de Gecombineerde opgave destijds niet heeft ontvangen en dat zij pas nadat zij op 7 juni 2007 om toezending heeft verzocht en de Gecombineerde opgave alsnog heeft ontvangen, met die Gecombineerde opgave de verzamelaanvraag heeft kunnen indienen en ook ingediend.
Verweerders gemachtigden hebben ter zitting uiteengezet dat de Gecombineerde opgave die op 29 juni 2007 door verweerder is ontvangen is voorzien van een zogeheten barcode. Deze code laat zien dat de door appellante ingezonden Gecombineerde opgave de Gecombineerde opgave betreft die in een bulkzending aan alle landbouwers is toegezonden. Deze bulkzending heeft plaatsgevonden ruim voor de start van de indieningstermijn. Indien het door appellante ingezonden formulier, zoals appellante stelt, pas na een telefonisch verzoek van 7 juni 2007 daartoe, zou zijn toegezonden, zou het formulier voorzien zijn geweest van een andere code.
Het College ziet geen reden voor twijfel omtrent deze door verweerder gegeven uiteenzetting.
Het College gaat er dan ook van uit dat de Gecombineerde opgave zoals die door appellante is ingevuld en bij verweerder is ingediend, de Gecombineerde opgave betreft zoals die door verweerder voor het begin van de indieningsperiode aan appellante is toegezonden. Het College voegt hier nog aan toe dat dit ook in overeenstemming is met hetgeen appellante stelt in de brief waarmee zij haar Gecombineerde opgave heeft toegezonden aan verweerder.
Het beroep op overmacht mist in zoverre gelet op het voorgaande dan ook feitelijke grondslag.
5.3 Ook appellantes betoog dat de Gecombineerde opgave door verweerder ten onrechte aan een verkeerd adres - C in plaats van D - is toegezonden, kan haar niet baten. Het College overweegt daartoe als volgt.
Appellante heeft, niet nader gespecificeerd, gesteld dat zij verweerder diverse malen zou hebben gewezen op haar nieuwe adres D. Tegenover deze niet van nadere details voorziene mededeling stelt verweerder dat hem geen adreswijziging bekend is, dat hem nooit een schriftelijke adreswijziging heeft bereikt en dat de naar het adres C verzonden poststukken nooit retour zijn gekomen. Verder heeft verweerder er op gewezen dat het verzendadres C vermeld op de begeleidende brief bij de door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave, in tegenspraak lijkt met appellantes stelling dat haar postadres D zou zijn. Met dit door appellante niet weersproken betoog heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de Gecombineerde opgave op correcte wijze werd toegezonden aan het laatst bekende adres van appellante.
5.4 Het beroep dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas