ECLI:NL:CBB:2009:BJ0696

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/39
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant wegens onzorgvuldig handelen en niet-naleving van de Handelsregisterwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 juni 2009 uitspraak gedaan in een tuchtprocedure tegen registeraccountant C RA, naar aanleiding van een klacht ingediend door A, vertegenwoordigd door mr. J.A.A. van de Ven. De klacht betrof de onduidelijkheid over de contractspartij van A en de vermeende schending van de Handelsregisterwet door het ontbreken van de volledige naam en het inschrijfnummer van de vennootschap D B.V. op uitgaande facturen. De raad van tucht had eerder op 19 november 2007 een beslissing genomen, waarbij enkele klachtonderdelen ongegrond werden verklaard en andere gegrond, wat leidde tot een schriftelijke waarschuwing voor betrokkene.

Appellant stelde in zijn beroepschrift dat de raad van tucht ten onrechte de eerste twee klachtonderdelen ongegrond had verklaard. Het College oordeelde dat de raad van tucht op goede gronden had geoordeeld dat appellant voldoende duidelijkheid had over zijn contractspartij, gezien de facturen die waren betaald. Het College oordeelde echter dat de raad van tucht de schending van de Handelsregisterwet door betrokkene niet had kunnen negeren, aangezien het gebruik van briefpapier zonder de vereiste gegevens onzorgvuldig was en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere tuchtbeslissing en verklaarde klachtonderdeel (ii) tot en met (vi) gegrond, terwijl klachtonderdeel (i) ongegrond werd verklaard. De maatregel van schriftelijke waarschuwing werd gehandhaafd, omdat het College vond dat de ernst van de overtredingen niet leidde tot een zwaardere maatregel. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de communicatie van registeraccountants, vooral met betrekking tot contractuele relaties en wettelijke vereisten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/39 16 juni 2009
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 19 november 2007,
gemachtigde: mr. J.A.A. van de Ven, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief van 19 november 2007 heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 9 februari 2007 door appellant ingediend tegen C RA (hierna: betrokkene).
Bij een op 16 januari 2008 gedateerd beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 24 januari 2008 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 25 februari 2008 heeft betrokkene een verweerschrift ingediend.
Op 10 februari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Betrokkene heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Bosma, advocaat te Drachten.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht van de uit zes klachtonderdelen bestaande klacht van appellant de klachtonderdelen (i) en (ii) ongegrond verklaard en de klachtenonderdelen (iii) tot en met (vi) gegrond verklaard en aan betrokkene de maatregel opgelegd van een schriftelijke waarschuwing.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant heeft zich in zijn beroepschrift op het standpunt gesteld dat de raad van tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat het eerste en tweede klachtonderdeel ongegrond zijn verklaard. Voorts is appellant van mening dat de opgelegde maatregel niet evenredig is aan de aard en ernst van de overtreding.
3.2 Het College is van oordeel dat het middel van appellant dat de raad van tucht ten onrechte het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat het appellant niet duidelijk was wie zijn contractspartij was en dat deze duidelijkheid (willens en wetens) niet door betrokkene is verschaft, ongegrond heeft verklaard, dient te falen. Het College overweegt daartoe het volgende.
3.2.1 In de brief van 7 augustus 2006 van de gemachtigde van appellant gericht aan betrokkene is onder meer het volgende vermeld:
" Uit diverse door D toegestuurde nota’s kan ik niet met zekerheid opmaken dat deze afkomstig zijn van de eveneens op uw kantooradres in het handelsregister ingeschreven besloten vennootschap D B.V. Zou dit wel zo zijn dan wordt mijns inziens in strijd gehandeld met de verplichting volgend uit het Burgerlijk Wetboek dat op geschriften, gedrukte stukken en aankondigingen waarin de vennootschap partij is de volledige naam van de vennootschap (inclusief de aanduiding dat het een B.V. betreft) blijkt. In dat geval wordt tevens in strijd met de Handelsregisterwet gehandeld door na te laten op uitgaande facturen het nummer te vermelden waaronder de onderneming is ingeschreven in het handelsregister. Ik verkeer derhalve in onzekerheid over de vraag wie contractspartij van mijn cliënt is en nodig u en, voor zover u daar enige invloed op hebt, de vennootschap D B.V. uit om hierover tijdig duidelijkheid te verschaffen zodat ik hier eventueel rekening mee kan houden bij de door mij te nemen incidentele conclusie op 30 augustus a.s."
Op deze brief is namens betrokkene door E bij faxbericht van 14 augustus 2006 onder meer het volgende te kennen gegeven.
" In reactie hierop berichten wij u dat de heer C momenteel tot 4 september 2006 op vakantie is. Na zijn vakantie zal de heer C op uw faxbericht terug komen."
Bij faxbericht van 17 augustus 2006 heeft de gemachtigde van appellant in reactie hierop onder meer het volgende te kennen gegeven.
" Indien de vennootschap D B.V. opheldering verschaft over de vraag of zij een contractuele relatie heeft met mijn cliënt terzake van de advisering omtrent de voorgenomen overname zou van een persoonlijke aansprakelijkheidstelling van de heer C in de aanhangige procedure vooralsnog kunnen worden afgezien."
Hierop is namens D door F RA bij faxbericht van 23 augustus 2006 gereageerd. In bedoeld faxbericht is onder meer het volgende te kennen gegeven.
" In reactie op uw faxbericht d.d. 17 augustus 2006 delen wij u mede dat er geen contractuele relatie bestaat c.q. heeft bestaan tussen uw cliënt en de heer C RA in privé."
3.2.2 Uit bovenstaande briefwisseling blijkt dat appellant betrokkene eventueel in persoon, naast D B.V., aansprakelijk wil stellen en hij daarom informeert naar het bestaan van een contractuele relatie tussen appellant en betrokkene. Gelet hierop en op het feit dat de facturen die werden ingediend namens D door appellant zijn betaald, is het College van oordeel dat voor appellant voldoende duidelijk was of had kunnen zijn wie zijn contractspartij is. De raad van tucht heeft derhalve op goede gronden dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
3.3 Het tweede middel van appellant houdt in dat de raad van tucht ten onrechte het tweede klachtonderdeel, te weten dat in strijd met de Handelsregisterwet is gehandeld door op toegezonden stukken, waaronder ook facturen, niet het nummer te vermelden waaronder de vennootschap bij het register is ingeschreven en dat is verzuimd op te nemen dat D een besloten vennootschap is, ongegrond heeft verklaard. Dit middel slaagt.
Daartoe overweegt het College dat dit gebrek op zich zelf tussen partijen niet in geschil is, alsmede dat evenmin in geschil is dat betrokkene van het briefpapier, waarop bovenbedoeld nummer en vermelding ontbreekt, gebruik heeft gemaakt. Deze handelwijze van betrokkene is onzorgvuldig en mitsdien tuchtrechtelijk verwijtbaar.
3.4 Het derde middel van appellant houdt in dat de opgelegde maatregel niet evenredig is aan de aard en de ernst van de overtreding. Het College begrijpt dit middel aldus, mede gelet op hetgeen appellant in dit verband heeft aangevoerd, dat het zich richt tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel in relatie tot de door raad van tucht gegrond verklaarde klachtonderdelen (iii) tot en met (vi). Ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA), zoals luidend ten tijde hier van belang, staat beroep tegen een beslissing van de raad van tucht open voor de klager, indien zijn bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard. Ingevolge vaste jurisprudentie van het College (zie onder meer de uitspraak van 17 februari 2004, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AO4698) vloeit uit deze bepaling voort dat de klager geen beroep kan instellen tegen de gegrondverklaring van een klacht(onderdeel) en de daaraan door de raad van tucht verbonden consequenties. Dit laatste is aan de orde bij de beoordeling van de vraag of ter zake van een gegrond bevonden klacht(onderdeel) een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja, welke.
3.5 Het beroep moet derhalve, gelet op het onder 3.3 overwogene, gegrond worden verklaard, waarbij, gelet op het onder 3.4 overwogene, het College aan de grieven van appellant voorbij dient te gaan voor zover deze zich richten tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel in relatie tot de klachtonderdelen (iii) tot en met (vi).
3.6 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden tuchtbeslissing, moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal het College klachtonderdeel (i) ongegrond verklaren, klachtonderdeel (ii) en de overige klachtonderdelen (iii) tot en met (vi) gegrond verklaren.
3.7 Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College als volgt. Betrokkene heeft onzorgvuldig gehandeld en daarmee de artikelen 5 en 11 GBR-1994 overtreden. Evenwel acht het College het tuchtrechtelijk verwijt dat betrokkene wordt gemaakt ten aanzien van klachtonderdeel (ii) op zich zelf bezien niet dusdanig ernstig dat dit verwijt het opleggen van een maatregel rechtvaardigt. Mede gelet op de in overweging 3.4 genoemde jurisprudentie van het College bestaat slechts aanleiding om de zwaarte van de opgelegde maatregel bij de tuchtbeslissing opnieuw te overwegen in het licht van het geheel van gegrond verklaarde klachtonderdelen, indien het alsnog gegrond verklaarde klachtonderdeel op zichzelf bezien het opleggen van een maatregel rechtvaardigt. Daarvan is, zoals hiervoor overwogen, in casu geen sprake. Het College acht onder die omstandigheden geen termen aanwezig om ten aanzien van de zwaarte van de opgelegde maatregel tot een ander oordeel te komen dan de raad van tucht, die de maatregel van schriftelijke waarschuwing passend en geboden heeft geacht.
3.8 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet RA en de artikelen 5 en 11 GBR-1994.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;
- verklaart klachtonderdeel (ii) tot en met (vi) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel (i) ongegrond;
- legt betrokkene de maatregel van schriftelijke waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. M.M. Smorenburg en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2009.
w.g. B. Verwayen de griffier is buiten staat de
uitspraak te ondertekenen