ECLI:NL:CBB:2009:BI7336

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/662
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap A, B en C, te D, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, dat op 1 augustus 2008 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van de aanvraag van appellante voor uitbetaling van bedrijfstoeslag 2007 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De procedure begon met een bezwaarschrift van appellante op 4 april 2008 tegen een eerder besluit van 27 februari 2008, waarin haar aanvraag was afgewezen. De zitting vond plaats op 22 april 2009, waar appellante werd vertegenwoordigd door A en verweerder door zijn gemachtigden, mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir.

De kern van het geschil draait om de vraag of de aanvraag voor de uitbetaling van de toeslagrechten tijdig is ingediend. Appellante stelt dat zij de Gecombineerde opgave op 16 april 2007 heeft verzonden, maar verweerder heeft deze pas op 6 juli 2007 ontvangen, wat na de deadline van 11 juni 2007 was. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 21 van de Verordening (EG) nr. 796/2004, die bepaalt dat aanvragen die na een bepaalde termijn worden ingediend, moeten worden afgewezen, tenzij er sprake is van overmacht.

Het College heeft overwogen dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om aan te tonen dat haar aanvraag tijdig is ontvangen. De verklaring van appellante dat de aanvraag op 16 april 2007 is verzonden, is niet voldoende om aan te tonen dat deze ook daadwerkelijk op tijd bij verweerder is aangekomen. Het College heeft geconcludeerd dat er geen overmacht of bijzondere omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Daarom heeft het College het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/662 3 juni 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, B en C, te D, appellante,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain-Nuijen en mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 1 september 2008, bij het College binnengekomen op 8 september 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 1 augustus 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 27 februari 2008, waarbij verweerder appellantes aanvraag om uitbetaling van bedrijfstoeslag 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 9 oktober 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 22 april 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellante A is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in (…)
Artikel 40
1. (…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang als volgt:
“Artikel 11
Uiterste datum voor het indienen van de verzamelaanvraag
1. Een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, mag slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen. (…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend. (…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
De Regeling luidt, voorzover hier van belang:
“Artikel 105
1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen en de melkpremieaanvraag, maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 6 juli 2007 heeft verweerder het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) ontvangen, waarmee appellante onder meer een aanvraag voor uitbetaling van haar toeslagrechten heeft ingediend.
In een begeleidende brief heeft appellante aangegeven dat zij het formulier al eerder heeft verstuurd, maar dat deze zending kennelijk niet bij verweerder is aangekomen. Daarom heeft zij alsnog een kopie van het formulier toegezonden.
- Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 april 2008 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 19 mei 2008 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat het volgende overwogen.
De Gecombineerde opgave, waarin de aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten, is op 6 juli 2007 door verweerder ontvangen. Dat is na 11 juni 2007 en dus te laat. De aanvraag dient daarom, behoudens overmacht of bijzondere omstandigheden, te worden afgewezen.
Appellante, die de Gecombineerde opgave niet aangetekend met bericht van ontvangst heeft verzonden, dient aan te tonen dat de Gecombineerde opgave tijdig bij verweerder is ontvangen. Uit de verklaring van de heer E dat de Gecombineerde opgave op 16 april 2007 direct na het invullen ervan door hem en appellante is verzonden, blijkt niet dat Dienst Regelingen de Gecombineerde opgave tijdig heeft ontvangen.
Overmacht of buitengewone omstandigheden die de termijnoverschrijding verschonen zijn niet gesteld of gebleken.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft de Gecombineerde opgave op 16 april 2007 - en dus tijdig - aan verweerder gezonden. Zij is er van uitgegaan dat de steunaanvraag dus ook tijdig bij verweerder is ontvangen. Toen zij na 11 juni 2007 vernam dat de Gecombineerde opgave nooit door verweerder was ontvangen was het niet meer mogelijk de steunaanvraag alsnog vóór 11 juni 2007 in kopie aan verweerder toe te zenden.
Appellante kan niet aantonen dat de aanvraag wel degelijk tijdig bij verweerder is ontvangen, maar zij acht het onjuist en onrechtvaardig dat het niet aankomen van de tijdig verzonden Gecombineerde opgave er toe leidt dat zij de uitbetaling van haar bedrijfstoeslag nu misloopt.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 11 november 2004 in de zaak C-171/03 moet worden afgeleid dat een aanvraag voor landbouwsubsidies pas als ingediend kan worden beschouwd als deze bij het bevoegd gezag is ontvangen. Zoals het College al eerder heeft overwogen (zie uitspraak in de zaak 04/812 van 16 september 2005) is het de verantwoordelijkheid van de appellante, als aanvrager van de subsidie, om zijn aanvraag tijdig in te dienen. Appellante zal in een geval als het onderhavige aannemelijk moeten maken dat verweerder haar aanvraag tijdig, en in dit geval dus vóór 11 juni 2007, heeft ontvangen. De mededeling dat de opgave op 16 april 2007 naar verweerder is verzonden en de verklaring van E, die dit bevestigt, is daarvoor onvoldoende. Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat niet gebleken is dat zich op of vlak na 16 april 2007 problemen hebben voorgedaan met de ontvangst door en/of verwerking van poststukken bij Dienst Regelingen.
Het College gaat er onder deze omstandigheden van uit dat de Gecombineerde opgave niet eerder dan op 6 juli 2007 door verweerder is ontvangen.
5.2 Verweerder is ingevolge artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 gehouden een verzamelaanvraag die hem bereikt na 25 dagen, te rekenen vanaf 15 mei 2007, af te wijzen. Het staat verweerder niet vrij van deze bepaling af te wijken.
Dit is slechts anders indien er sprake is van overmacht. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hoffmeister GMBh & Co, C-210/00, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen, in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Het ligt in beginsel op de weg van appellante om te bewijzen dat zich een dergelijke situatie voordoet.
Voor zover appellante met haar stelling dat zij de aanvraag tijdig heeft verzonden, heeft willen betogen dat er waarschijnlijk iets mis is gegaan met de postbezorging en dat niet aan haar kan worden toegerekend dat de aanvraag niet tijdig door verweerder is ontvangen, overweegt het College als volgt. Vooropgesteld moet worden dat het verzenden van de aanvraag per post en het niet aangetekend verzenden van de aanvraag een keuze is van appellante, voor welke keuze zij de verantwoordelijkheid draagt. Een onvolkomenheid in de postbezorging – die incidenteel voorkomt – kan niet beschouwd worden als een omstandigheid die vreemd is aan degene die van het versturen per post gebruik maakt. Een dergelijke omstandigheid levert dan ook geen overmacht op.
5.3 Voorzover appellante betoogt dat verweerder haar tijdig had moeten informeren dat haar steunaanvraag verweerder niet had bereikt, miskent zij dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om te zorgen voor een tijdige en correcte indiening van de steunaanvraag.
Het is geen taak van verweerder om een landbouwer gedurende de indieningstermijn van een steunaanvraag te wijzen op het feit dat het einde van deze termijn nabij komt.
5.4 Het beroep dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas