ECLI:NL:CBB:2009:BI7335

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/788
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat zijn aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 heeft afgewezen. De aanvraag was ingediend op 20 april 2007, maar appellant had in zijn Gecombineerde opgave geen kruisje geplaatst om aan te geven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Dit leidde tot de afwijzing van zijn verzoek, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend en niet voldeed aan de vereisten van de Europese regelgeving.

De procedure begon met een besluit van de Minister op 10 oktober 2008, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 7 mei 2008 werd afgewezen. Appellant stelde dat hij door een vergissing niet had aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Tijdens de zitting op 22 april 2009 werd het standpunt van appellant besproken, waarbij hij werd bijgestaan door zijn echtgenote. De Minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant met zijn Gecombineerde opgave geen aanvraag had gedaan voor rechtstreekse betalingen, omdat hij niet had aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde verzilveren. De aanvraag die op 18 april 2008 werd ingediend, was te laat en voldeed niet aan de voorwaarden van de Europese regelgeving. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, op 3 juni 2009.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 08/788 3 juni 2009
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. R. Lamain- Nuijen en mr. D. Özdemir, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft met een op 20 oktober 2008 bij het College binnengekomen brief beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 oktober 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 mei 2008, waarbij verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 18 november 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 22 april 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- (…)
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 20 april 2007 het formulier “Gecombineerde opgave 2007” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het laten uitbetalen van toeslagrechten voor 2007 worden gedaan. Het formulier vermeldt onder rubriek 3A bij de vraag “Wilt u uw toeslagrechten laten uitbetalen?”:
“Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “Nee” is.”
Appellant heeft bij rubriek 3A niet het hokje aangekruist waarmee hij kan aangeven dat hij zijn toeslagrechten wenst te laten uitbetalen.
Ook op het Overzicht gewaspercelen, behorend bij de Gecombineerde opgave 2007, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 29 april 2007 heeft verweerder de ontvangst van de Gecombineerde opgave bevestigd.
- Bij een op 18 april 2008 bij verweerder ontvangen brief heeft appellant het volgende meegedeeld:
“Door een vergissing is door mij niet aangegeven dat de toeslagrechten uitbetaald moeten worden. Mijn excuus voor het ontbrekende kruisje.
Hopend dat u de rechten alsnog uitbetaalt verblijf ik”
- Bij besluit van 7 mei 2008 heeft verweerder dit verzoek tot uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2007, dat hij heeft aangemerkt als een verzoek om wijziging van de Gecombineerde opgave, afgewezen.
- Bij brief van 4 juni 2008 heeft appellant tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave bij de rubriek 3A Toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij uitbetaling van zijn toeslagrechten wenste. Op het Overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 20 april 2007 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij een op 18 april 2008 ontvangen brief heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 15 mei 2007 indienen. Het pas op 18 april 2008 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave is geen sprake nu deze niet onlogisch of tegenstrijdig is ingevuld. Het behoort niet tot de taak van verweerder om zich in de motieven te verdiepen die een landbouwer kan hebben om geen bedrijfstoeslag te wensen.
Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer om zich, indien hij bedrijfstoeslag wenst, op de hoogte te stellen van de voorwaarden waaraan hij moet voldoen om daarvoor in aanmerking te komen. Dat appellant zich er niet van bewust was dat hij door middel van het plaatsen van een kruisje bedrijfstoeslag diende aan te vragen kan hem niet baten.
De termijnen voor het indienen van een aanvraag worden door Europese regelgeving dwingend voorgeschreven. Hiervan kan verweerder – behoudens in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden – niet afwijken. Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan hem.
Nu de pas met het wijzigingsverzoek van april 2008 ingediende verzamelaanvraag niet tijdig werd ingediend was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regelgeving dus gehouden de aanvraag af te wijzen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft nimmer de bedoeling gehad geen uitbetaling van zijn toeslagrechten aan te vragen. Slechts door een vergissing heeft hij geen kruisje geplaatst bij de vraag of hij bedrijfstoeslag wenste.
Van hem kan niet verwacht dat hij vóór 11 juni 2007 zijn aanvraag alsnog corrigeerde, daar hij zich niet bewust was van een fout in de Gecombineerde opgave. Dit klemt extra nu appellant vóór 11 juni 2007 contact heeft gehad met verweerder over een dubbel opgegeven perceel in het overzicht gewaspercelen. Toen dit probleem was opgelost heeft verweerder hem telefonisch meegedeeld dat alles met de opgave in orde was. Daaruit heeft appellant afgeleid dat hij dus een verzamelaanvraag had ingediend.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave, zoals die is ontvangen door verweerder op 20 mei 2007, op geen enkele wijze blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 18 april 2008, heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave, zoals ontvangen op van 20 april 2007 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 20 april 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 18 april 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.4 Dat appellant zich pas in april 2008 bewust werd van het feit dat hij met de Gecombineerde opgave een aanvraag had kunnen doen om uitbetaling van de bedrijfstoeslag te verkrijgen, kan hem niet baten. Vooropgesteld moet worden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die uitbetaling wenst zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden die daarvoor gelden. Voor zover appellant heeft betoogd dat hij gelet op verweerders mededeling dat de opgave in orde was, er op vertrouwde dat hij wel een aanvraag tot uitbetaling had gedaan, kan dit betoog niet slagen, reeds omdat uit die mededeling niet de conclusie kon worden getrokken dat verweerder er eerder van is uitgegaan dat met de gecombineerde opgave wel een aanvraag tot uitbetaling van toeslagrechten is gedaan door appellant.
5.5 Het betoog van appellant dat verweerder hem had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
5.6 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
w.g. M. Munsterman w.g. F.W. du Marchie Sarvaas