5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Ter beoordeling van het College staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister bij het bestreden besluit ten onrechte een na de begane overtreding in werking getreden bepaling aan de boete ten grondslag heeft gelegd, zodat dit besluit een juiste grondslag ontbeert.
5.2 Het uitgangspunt van artikel 7:11 Awb is dat het bestuursorgaan het in eerste aanleg genomen besluit heroverweegt met inachtneming van de feiten en omstandigheden, daaronder begrepen de wettelijke voorschriften, zoals die zijn op het tijdstip van de beslissing op bezwaar. Dat neemt naar het oordeel van het College niet weg dat, indien een met een bestuurlijke boete bedreigde overtreding van een wettelijk voorschrift ter beoordeling staat, het bestuursorgaan in beginsel dient uit te gaan van de ten tijde van het plaatsvinden van die overtreding geldende wetgeving. De aard van het primaire sanctiebesluit brengt met zich dat bij de beoordeling of het bestuursorgaan bevoegd was tot oplegging van een sanctie over te gaan (in eerste instantie) moet worden aangeknoopt bij de destijds geldende wetgeving. Het ex nunc-karakter dat de beslissing op bezwaar ook heeft, komt tot uitdrukking in het feit dat het bestuursorgaan bij het nemen van zijn besluit is gehouden rekening te houden met een na de overtreding opgetreden verandering van wetgeving ten gunste van de overtreder, doch enkel voorzover die verandering voortkomt uit een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit. Indien bedoelde verandering van wetgeving, zoals in dit geval, niet meer inhoudt dan een wetstechnische wijziging - de desbetreffende norm, die eerst in Nederlandse wetgeving was opgenomen, is vervolgens in een Europese verordening neergelegd - heeft deze verandering voor de verlengde besluitvorming omtrent een in eerste aanleg opgelegde bestuurlijke boete slechts in zoverre betekenis dat het in de rede ligt bedoelde verandering te signaleren, doch zonder daar verder consequenties aan te verbinden. Van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit is in dat geval immers geen sprake. De omstandigheid dat in het onderhavige geval de materiële norm niet is gewijzigd, de toegang tot de rechter niet wordt belemmerd en de overtreder niet zodanig in zijn verdediging wordt geschaad dat niet langer van een eerlijke behandeling van de zaak kan worden gesproken, vormen naar het oordeel van het College geen rechtvaardiging voor aan de bestuurlijke boete een wettelijk voorschrift ten grondslag te leggen dat ten tijde van het begaan van de overtreding niet van kracht was. Van overgangsrecht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat van bovenstaande algemeen aanvaarde toetsingsmaatstaf voor punitieve sancties dient te worden afgeweken, is hier geen sprake.
5.3 Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit een juiste grondslag ontbeert en om die reden dient te worden vernietigd. Mitsdien dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.4 Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.
5.5 Het College hecht eraan ter voorlichting aan A op te merken dat deze uitspraak betekent dat hij de boete die de rechtbank - door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand te laten - heeft gehandhaafd, definitief verschuldigd is.