5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Ter beoordeling van het College staat of de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank de aan appellant opgelegde boete heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
5.2 Vaststaat dat appellant ten tijde in geding onverpakte bederfelijke eetwaar niet op zodanige wijze gekoeld in voorraad heeft gehouden dat de temperatuur van de waar ten hoogste 7°C bedraagt. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellant de waarnemingen van de buitengewoon opsporingsambtenaren niet of onvoldoende betwist. Hetgeen appellant in het kader van de onderhavige procedure heeft aangevoerd, doet niet af aan de juistheid van de in het proces-verbaal opgenomen bevindingen. Derhalve is ook het College van oordeel dat appellant het voorschrift van artikel 2, eerste lid, in verbinding met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen heeft overtreden.
Deze overtreding kan appellant worden toegerekend. Dat de overtreding zou zijn ontstaan door onachtzaamheid tijdens het reinigen van de verkoopwagen, maakt de overtreding niet minder verwijtbaar. Ter zitting van het College heeft appellant overigens verklaard dat dit moment van onachtzaamheid, gedurende welke de uit de koeling afkomstige waar de kans kreeg tot ruim 14 ºC op te warmen, waarschijnlijk één tot twee uur heeft geduurd.
Gelet op het voorgaande was de minister bevoegd appellant een boete op te leggen. Met de rechtbank is het College van oordeel dat de minister ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De minister heeft, conform de ten tijde van het bestreden besluit geldende interne richtlijnen en werkvoorschriften, de overtreding terecht als ernstig aangemerkt en zonder voorafgaande waarschuwing een boete opgelegd. Het feit dat deze richtlijnen sedert 1 oktober 2007 zijn gewijzigd, kan appellant niet baten. Gebleken, en door appellant niet bestreden, is dat sprake is van een herhaalde overtreding - appellant heeft op 26 juni 2005 tijdens het muziekevenement “Parkpop” te Den Haag eenzelfde overtreding begaan - in welk geval (ook) ingevolge de nieuwe richtlijnen meteen tot het opleggen van een boete wordt overgegaan. Voorzover appellant zich erop heeft beroepen dat de overtreding op 28 juli 2007 van het hier aan de orde zijnde voorschrift met een schriftelijke waarschuwing is afgedaan, acht het College voldoende duidelijk dat in die zaak sprake is van een sanctionering die niet in lijn is met de ter zake geldende richtlijnen. De minister is naar het oordeel van het College niet gehouden een eerder gemaakte fout te herhalen.
De hoogte van de boete heeft de minister met toepassing van het systeem van gefixeerde boetebedragen bepaald op
€ 450,-. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, leidt het College niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de minister ertoe hadden moeten leiden tot matiging van de boete over te gaan.
De in dit kader door appellant naar voren gebrachte grief dat de overtreding slechts één doos met tien kippetjes betreft, terwijl verder geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat de overtreding tevens betrekking heeft op waar die in het grillapparaat hing, gaat appellant met het gestelde voorbij aan het gevaar van besmetting door schadelijke micro-organismen dat het onvoldoende gekoeld bewaren van een product als kippenvlees met zich brengt. Dat slechts een relatief klein deel van de handelswaar te warm werd bewaard, maakt de overtreding naar het oordeel van het College niet minder ernstig, zeker niet voor de consument die de kans loopt de gevolgen van deze te hoge bewaartemperatuur te ondervinden.
De door appellant ter zitting van het College aangevoerde financiële omstandigheden - het boetebedrag zou vroeger makkelijker te betalen zijn geweest dan nu, omdat hij bezig is zijn bedrijf af te bouwen - zijn naar het oordeel van het College evenmin bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin.
5.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.