ECLI:NL:CBB:2009:BI1625

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/278
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd voor overtreding Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 20 maart 2008 geoordeeld dat de minister terecht een boete van € 450,- had opgelegd aan appellant, een verkoper van levensmiddelen, wegens het niet op de juiste temperatuur bewaren van bederfelijke waar. De inspectie door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) op 3 oktober 2006 had aangetoond dat de temperatuur van de kippen in de verkoopwagen van appellant te hoog was, wat in strijd is met de Warenwet. Appellant stelde dat de overtreding niet verwijtbaar was en dat de opgelegde boete niet in verhouding stond tot de ernst van de overtreding, vooral omdat het om een relatief kleine hoeveelheid ging. De minister verdedigde de boete door te wijzen op eerdere overtredingen door appellant en het feit dat de overtreding als ernstig werd aangemerkt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat de opgelegde boete in redelijkheid kon worden gehandhaafd. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/278 9 april 2009
17040 Warenwet
Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te B, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank) van 20 maart 2008, met kenmerk BC 07/2280-FRC, in het geding tussen appellant en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: minister).
1. Het procesverloop in hoger beroep
Op 22 april 2008 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij hoger beroep wordt ingesteld tegen de hiervoor vermelde, op 31 maart 2008 aan partijen verzonden, uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de minister een reactie op het beroepschrift ingediend.
Bij brieven van 15 juni 2008 en 20 januari 2009 heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Op 3 februari 2009 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is verschenen.
De minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. drs. D.J. Dernison, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: VWA).
2. De grondslag van het geschil in hoger beroep
2.1 Voor een uitgebreidere weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voorzover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak (aangehecht aan deze uitspraak). Het College volstaat met het volgende.
2.2 Blijkens een proces-verbaal, gedagtekend op 23 november 2006, is op 3 oktober 2006 tijdens de viering van ‘Leidens ontzet’ de verkoopwagen van appellant op de Turfmarkt te Leiden door twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de VWA geïnspecteerd. Waargenomen werd dat op een werkbank een kartonnen doos stond, die was gevuld met gemarineerde rauwe hele kippen en verder dat in een grillapparaat, dat niet aanstond, een aantal gemarineerde rauwe hele kippen aan het spit hing. Dit betreft bederfelijke waar als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, die zodanig in voorraad dient te worden gehouden dat de temperatuur ten hoogste 7 ºC bedraagt. Uit een meting met een gekalibreerde thermometer bleek dat de temperatuur van de kippen in de kartonnen doos en in de grill respectievelijk 14,4 ºC en 14,8 ºC bedroeg. Hieruit is geconcludeerd dat appellant onverpakte bederfelijke eetwaar niet op zodanige wijze gekoeld in voorraad heeft gehouden dat de temperatuur van de waar ten hoogste 7°C bedraagt. Dit betekent een overtreding van het voorschrift neergelegd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. Naar aanleiding hiervan heeft de minister appellant bij besluit van 23 februari 2007 een boete van € 450,- opgelegd.
2.3 Bij besluit van 11 juni 2007, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
3. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank zijn neergelegd in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak waarnaar wordt verwezen.
4. De standpunten van partijen in hoger beroep
4.1 Appellant heeft in de eerste plaats gesteld dat hij door een misverstand niet ter zitting van de rechtbank is verschenen. Hij wil het voorval te Leiden graag alsnog in persoon komen toelichten. Appellant vindt dat het de moeite waard is hoger beroep in te stellen, omdat de onderhavige zaak, waarbij het gaat om een boete van € 450,- opgelegd voor een doos met tien kippen, niet wezenlijk verschilt van een latere zaak waarin hem eveneens werd verweten etenswaar, te weten vijftien pakken nasi, onvoldoende te hebben gekoeld. In die zaak heeft de minister echter met een waarschuwing volstaan.
Naar de mening van appellant is de opgelegde boete niet evenredig aan “het totale plaatje van het geheel”. Appellant acht de overtreding niet of in ieder geval minder verwijtbaar. Een waarschuwing of een lagere boete is volgens hem eerder op zijn plaats. Het ging om een doos met tien kippetjes die voor het grillapparaat gereed stonden om te worden bereid. Bij de schoonmaakwerkzaamheden is deze doos per ongeluk te lang buiten de koeling blijven staan, hetgeen niet is opgemerkt door de zoon van appellant die op dat moment de leiding had. Net toen appellant arriveerde en opmerkte dat de doos er nog stond, verschenen de ambtenaren van de VWA. Appellant wijst erop dat zijn etenswaar verder geheel in orde was; alleen die 10 gekruide grill kippetjes uit die ene doos bleken als gevolg van de hitte van het grillapparaat een te hoge temperatuur te hebben. Daarbij tekent appellant aan dat deze kippen uit dezelfde gekoelde, door de VWA goedgekeurde, voorraad afkomstig waren en niet aan bederf onderhevig waren. Appellant heeft gesteld dat dit de eerste keer is dat er bij hem in Leiden een dergelijke overtreding is geconstateerd.
4.2 De minister is van mening dat appellant ter zake van overtreding van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen terecht een boete van € 450,- is opgelegd. Voorzover appellant een beroep heeft gedaan op het feit dat de minister in een volgens appellant vergelijkbaar geval met een schriftelijke waarschuwing heeft volstaan - dit betreft overtreding door appellant van laatstgenoemd voorschrift op 28 juli 2007 tijdens het evenement “Zomercarnaval 2007” te Rotterdam - heeft de minister gesteld dat in die zaak ten onrechte is geconcludeerd dat de overtreding met een waarschuwing kon worden afgedaan, aangezien het een herhaalde overtreding betrof, in welk geval zonder meer een boete behoort te worden opgelegd. Deze vergissing kan er volgens de minister niet toe leiden dat de onderhavige boete niet in stand wordt gelaten. Verder heeft de minister uiteengezet dat het interventiebeleid van de VWA sinds 1 oktober 2007 is aangepast. Bij incidentele overschrijding van de bewaartemperatuur, die voor de eerste maal wordt geconstateerd, wordt sindsdien met een waarschuwing volstaan. Echter, ook onder dit nieuwe beleid zou aan appellant een boete zijn opgelegd, omdat sprake is van een herhaalde overtreding: een vergelijkbare overtreding is ook op 26 juni 2005 geconstateerd.
5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Ter beoordeling van het College staat of de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank de aan appellant opgelegde boete heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
5.2 Vaststaat dat appellant ten tijde in geding onverpakte bederfelijke eetwaar niet op zodanige wijze gekoeld in voorraad heeft gehouden dat de temperatuur van de waar ten hoogste 7°C bedraagt. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellant de waarnemingen van de buitengewoon opsporingsambtenaren niet of onvoldoende betwist. Hetgeen appellant in het kader van de onderhavige procedure heeft aangevoerd, doet niet af aan de juistheid van de in het proces-verbaal opgenomen bevindingen. Derhalve is ook het College van oordeel dat appellant het voorschrift van artikel 2, eerste lid, in verbinding met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen heeft overtreden.
Deze overtreding kan appellant worden toegerekend. Dat de overtreding zou zijn ontstaan door onachtzaamheid tijdens het reinigen van de verkoopwagen, maakt de overtreding niet minder verwijtbaar. Ter zitting van het College heeft appellant overigens verklaard dat dit moment van onachtzaamheid, gedurende welke de uit de koeling afkomstige waar de kans kreeg tot ruim 14 ºC op te warmen, waarschijnlijk één tot twee uur heeft geduurd.
Gelet op het voorgaande was de minister bevoegd appellant een boete op te leggen. Met de rechtbank is het College van oordeel dat de minister ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
De minister heeft, conform de ten tijde van het bestreden besluit geldende interne richtlijnen en werkvoorschriften, de overtreding terecht als ernstig aangemerkt en zonder voorafgaande waarschuwing een boete opgelegd. Het feit dat deze richtlijnen sedert 1 oktober 2007 zijn gewijzigd, kan appellant niet baten. Gebleken, en door appellant niet bestreden, is dat sprake is van een herhaalde overtreding - appellant heeft op 26 juni 2005 tijdens het muziekevenement “Parkpop” te Den Haag eenzelfde overtreding begaan - in welk geval (ook) ingevolge de nieuwe richtlijnen meteen tot het opleggen van een boete wordt overgegaan. Voorzover appellant zich erop heeft beroepen dat de overtreding op 28 juli 2007 van het hier aan de orde zijnde voorschrift met een schriftelijke waarschuwing is afgedaan, acht het College voldoende duidelijk dat in die zaak sprake is van een sanctionering die niet in lijn is met de ter zake geldende richtlijnen. De minister is naar het oordeel van het College niet gehouden een eerder gemaakte fout te herhalen.
De hoogte van de boete heeft de minister met toepassing van het systeem van gefixeerde boetebedragen bepaald op
€ 450,-. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de evenredigheid tussen de hoogte van de boete en de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, leidt het College niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de minister ertoe hadden moeten leiden tot matiging van de boete over te gaan.
De in dit kader door appellant naar voren gebrachte grief dat de overtreding slechts één doos met tien kippetjes betreft, terwijl verder geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat de overtreding tevens betrekking heeft op waar die in het grillapparaat hing, gaat appellant met het gestelde voorbij aan het gevaar van besmetting door schadelijke micro-organismen dat het onvoldoende gekoeld bewaren van een product als kippenvlees met zich brengt. Dat slechts een relatief klein deel van de handelswaar te warm werd bewaard, maakt de overtreding naar het oordeel van het College niet minder ernstig, zeker niet voor de consument die de kans loopt de gevolgen van deze te hoge bewaartemperatuur te ondervinden.
De door appellant ter zitting van het College aangevoerde financiële omstandigheden - het boetebedrag zou vroeger makkelijker te betalen zijn geweest dan nu, omdat hij bezig is zijn bedrijf af te bouwen - zijn naar het oordeel van het College evenmin bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin.
5.3 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. J.L.W. Aerts en mr. J. Borgesius, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. C.G.M. van Ede