5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College staat voor de beantwoording van de vraag of moet worden geoordeeld dat verweerder, in het licht van de door hem in aanmerking te nemen belangen, in het bijzonder de belangen genoemd in artikel 12f, eerste lid, aanhef en onder b, c, d, e en f van de Wet, de betrokken bepalingen van de TC niet heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan.
Het College overweegt in de eerste plaats dat voor de rechter bij de beoordeling van voorschriften als deze niet als criterium dient te gelden wat de meest gewenste inhoud daarvan zou zijn, maar of de bij de vaststelling van het voorschrift gemaakte keuzes zich verdragen met hetgeen voorvloeit uit de wet en de beginselen van behoorlijk bestuur. Met inachtneming van dit criterium kunnen de door appellante opgeworpen grieven niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Het betoog van appellante dat de verwijzing naar het Methodebesluit in artikel 3.5.2.1 van de TC moet komen te vervallen, nu hiermee beperkende randvoorwaarden zouden worden gegeven waaraan de aan te bieden flexibiliteitsdiensten moeten voldoen en gelet op artikel 12a van de Wet niet is toegestaan dat aspecten die betrekking hebben op de tariefstructuur een uitwerking krijgen in het Methodebesluit, slaagt niet.
Op grond van artikel 12a van de Wet bevat het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders de te hanteren tariefstructuur, dat de elementen en de wijze van berekening beschrijft van het tarief dat zal worden gerekend voor het aanbieder van flexibiliteitsdiensten. De TC dient dus inzichtelijk te maken uit welke elementen een tarief is opgebouwd. Daarbij valt te denken aan kosten voor inkoop van de benodigde flexibiliteit en de kosten verbonden aan de uitvoering van een flexibiliteitsdienst, zoals dit begrip ook in andere regelingen kan zijn omschreven en /of uitgewerkt. Artikel 12a van de Wet verzet zich derhalve niet tegen de onderhavige verwijzing naar het Methodebesluit.
5.3 Met betrekking tot de grief dat in artikel 3.5.2.2 van de TC ten onrechte de tariefdrager m³/uur (capaciteit) wordt gehanteerd, overweegt het College het volgende.
5.3.1 In tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft betoogd, staat meergenoemde uitspraak van het College van 30 november 2006 er niet aan in de weg dat ook in de huidige procedure de grief omtrent de juistheid van de gekozen tariefdrager aan de orde kan komen, omdat de eis van volumeneutraliteit, die door deze tariefdrager wordt uitgedrukt, zowel in de TC als in de Technische Code is neergelegd. Dat deze eis inmiddels in de Technische Code nader is uitgewerkt, en een beroep dienaangaande in een procedure over de Technische Code aan de orde kan komen, kan appellante niet worden tegengeworpen. De Technische Code is immers voor de eerste keer vastgesteld bij besluit van 27 juni 2006 (nr. 101929-49) en is derhalve van een latere datum dan de TC.
5.3.2 De keuze voor de tariefdrager m³/uur is volgens appellante ten onrechte gebaseerd op de veronderstelling dat de te leveren flexibiliteitsdiensten volumeneutraal dienen te zijn. Die neutraliteit volgt niet uit de Wet of de daarop gebaseerde regelgeving. Uit artikel 3a, derde lid, van de Wet in samenhang met artikel 10a, tweede en derde lid, van de Wet blijkt immers dat het GTS ter uitvoering van haar in artikel 10a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet opgenomen wettelijke taak is toegestaan gas in te kopen en te leveren aan derden. Omdat volumeneutraliteit geen vereiste is, zou voor de flexibiliteitsdiensten ook een tariefdrager van m³ (volume) moeten worden gehanteerd.
Het College overweegt hieromtrent als volgt.
Uitgangspunt van de Wet is – zo volgt uit artikel 3a – dat degene die zorg draagt voor het kunnen transporteren van gas in beginsel niet tevens activiteiten als productie, aankoop en levering van gas ontplooit. Slechts bij uitzondering mag de netbeheerder – die zorgdraagt voor het transporteren van gas – activiteiten als productie, aankoop en levering uitoefenen. Namelijk alleen als dat noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn wettelijke taken. Deze strikte scheiding brengt mee dat niet lichtvaardig moet worden aangenomen dat de door GTS in het kader van artikel 10a van de Wet opgedragen aangeboden flexibiliteitsdiensten uiteindelijk mogen resulteren in een per saldo netto levering van gas en dus niet volumeneutraal hoeven te zijn. Dat flexibiliteitsdiensten niet volumeneutraal hoeven te zijn, valt naar het oordeel van het College niet af te leiden uit de Wet, noch de toelichting daarop, noch uit de daarop gebaseerde regelgeving. De omstandigheid dat levering van gas door de netbeheerder is toegestaan als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn wettelijke taak, rechtvaardigt niet de conclusie dat flexibiliteitsdiensten die GTS moet aanbieden, mogen resulteren in een netto levering van gas. Daarbij komt dat de Minister van Economische Zaken – gelet op de in rubriek 2.1 weergegeven passage uit de Nota – ervan uitgaat dat een flexibiliteitsdienst een volumeneutrale dienst betreft. Tot slot wordt overwogen dat ook uit artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling niet voortvloeit dat flexibiliteitsdiensten niet volumeneutraal hoeven te zijn. Dit artikel laat weliswaar mogelijk ruimte om diensten aan te bieden waarmee de flexibiliteit op de gasmarkt wordt vergroot, waarbij valt te denken aan een flexibiliteitsdienst in combinatie met een balanceringsdienst ter verbetering van de flexibiliteit op uurbasis, maar daaruit valt niet af te leiden dat deze dienst uiteindelijk niet volumeneutraal moet zijn.
5.4 Tot slot heeft appellante de grief opgeworpen dat de verwijzing in de TC naar het Methodebesluit ook tot gevolg heeft, dat de marktpartijen die de door GTS aangeboden flexibiliteitsdiensten mogen afnemen, beperkt is tot shippers. Dit is in strijd met artikel 10a, eerste lid, onderdeel d van de Wet en artikel 5 van de Regeling.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
De TC handelt over de tariefstructuur die dient te gelden voor de aan te bieden flexibiliteitsdiensten. Onder welke voorwaarden die diensten worden uitgevoerd en door wie zij als gevolg van die voorwaarden kunnen worden afgenomen, wordt niet geregeld in de TC, maar in de Technische Codes. De vraag of de voorwaarden waaronder een flexibiliteitsdienst wordt uitgevoerd, leidt tot een te beperkte groep afnemers (de shippers), is derhalve een vraag die in een procedure gericht tegen de Technische Codes dient te worden beantwoord.
Nu niet in geschil is dat uitgaande van thans geldende voorwaarden waaronder een flexibiliteitsdienst kan worden uitgevoerd er feitelijk één categorie van netgebruikers is die de flexibiliteitsdiensten kan afnemen, kan verweerder niet met succes worden verweten dat hij het in artikel 5 van de Regeling vereiste onderscheid niet heeft gemaakt.
5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.