2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In het kader van de bestrijding van Aviaire Influenza (verder: AI) is het pluimvee op het bedrijf van appellante, gelegen aan de D te B, in april 2003 verdacht verklaard en zijn maatregelen ingevolge de Gwd genomen, waaronder doding van de dieren.
- Met het oog op de tegemoetkoming in de schade tengevolge van die maatregelen heeft op 26 april 2003 een taxatie van de waarde van de dieren en het voer plaatsgevonden. Hierbij is de waarde van de aanwezige dieren (destijds bepaald op 63.998 opfokhennen) - met een leeftijd van (naar boven afgerond) 9 weken en een waarde per stuk van € 1,91 - bepaald op € 122.236,18 en de waarde van het in voorraad zijnde voer op € 727,20. Beide schadebedragen zijn inclusief btw.
- Het taxatieformulier is namens appellante niet ondertekend, omdat zij zich niet kon verenigen met de waardevaststelling van de dieren.
- Bij brief van 9 mei 2003 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij een voorschot ontvangt van € 103.816,25. Dit voorschot betreft 90% van de getaxeerde waarde van de dieren, die is vastgesteld op € 115.351,39 exclusief btw, omdat appellante heeft aangegeven niet onder de Landbouwregeling te vallen. Hierbij is in afwijking van de taxatie uitgegaan van een (hoger) aantal van 64.017 opfokhennen.
- Vervolgens heeft verweerder appellante bij brief van 11 juli 2003 bericht dat het nog aan haar uit te keren bedrag is vastgesteld op € 15.554,90, bestaande uit de resterende 10% van de waarde van de dieren (ad € 11.535,14), alsmede een vergoeding voor het vernietigde voer van € 686,04 en een dagvergoeding van € 3.333,72. Alle genoemde bedragen zijn exclusief btw. In deze brief stelt verweerder dat als appellante hierin geen aanleiding ziet het verzoek tot hertaxatie in te trekken, de daarop betrekking hebbende procedure zal worden voortgezet.
- Appellante heeft het verzoek tot hertaxatie niet ingetrokken.
- Bij op 4 februari 2005 aan appellante verzonden brief heeft verweerder erop gewezen dat in overleg met vertegenwoordigers van de pluimveesector (LTO/NOP) is besloten dat inentingen, indien aantoonbaar verricht, alsnog bij de waardebepaling van de dieren kunnen worden meegewogen. In deze brief is er voorts op gewezen dat
pluimveehouders die het met de aldus gehanteerde waardebepaling van de dieren niet eens zijn, hun hertaxatieprocedure kunnen voortzetten.
- Appellante heeft verweerder bij brief van 30 april 2005 meegedeeld dat zij het niet eens is met de voor de waarde van haar dieren gehanteerde tabel, omdat volgens haar uitgangspunt moet zijn dat de daadwerkelijk door haar geleden schade wordt vergoed. Voorts heeft zij verweerder verzocht haar te informeren wanneer de hertaxatie, liefst op korte termijn, zal worden uitgevoerd.
- Bij brief van 18 juli 2005 heeft verweerder appellante bericht dat hij op die datum "de nog openstaande hertaxaties ter benoeming bij de kantonrechter heeft aangeboden".
- Bij beschikking van 24 oktober 2005 heeft de rechtbank te ’s-Hertogenbosch (sector kanton) drie deskundigen, waaronder de oorspronkelijk taxateur, benoemd.
- Op 6 april 2006 hebben die deskundigen de hertaxatie verricht. Blijkens de daarvan opgemaakte stukken is bij de hertaxatie uitgegaan van de zelfde waardebepaling voor het voer en de dieren als in de oorspronkelijke taxatie, met dien verstande dat bij de waarde per dier, overeenkomstig verweerders op 4 februari 2005 verzonden brief, in verband met inentingen een bijtelling heeft plaatsgevonden van € 0,27 per dier.
- Bij besluit van 13 juni 2006 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd de tegemoetkoming voor appellante, met inbegrip van de reeds in de brief van
11 juli 2003 genoemde dagvergoeding, overeenkomstig de hertaxatie vastgesteld.
In verband met het reeds aan appellante betaalde voorschot, is het aan haar nog te betalen bedrag € 31.981,90.
- Bij (fax)brief van 24 juli 2006 aan verweerder heeft appellante gesteld dat zij in verband met het tijdstip van de vaststelling van de tegemoetkoming bezwaar heeft tegen het feit dat geen rekening is gehouden met rente en kosten.
- Bij besluit van 3 augustus 2006 heeft verweerder voormeld verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een verzoek om een zelfstandig schadebesluit, afgewezen en daarbij overwogen dat de Gwd uitdrukkelijk voorziet in een hertaxatieprocedure en dat appellante daarom niet eerder dan na afronding daarvan aanspraak kon maken op de definitieve tegemoetkoming.
- Tegen de beslissing van 3 augustus 2006 heeft appellante bij brief van
30 augustus 2006, aangevuld bij brief van 13 oktober 2006, bezwaar gemaakt.
In bezwaar stelt appellante zich op het standpunt dat geen rechtsgrond in de weg staat aan vergoeding van rente en kosten in het kader van de hertaxatieprocedure, subsidiair dat uit het tegemoetkomingsbesluit van 13 juni 2006 volgt dat de oorspronkelijke taxatie onrechtmatig was en meer subsidiair dat artikel 91 Gwd grondslag biedt voor de gevraagde vergoeding van rente en kosten.
- Op 13 december 2006 heeft naar aanleiding van het bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden.
- Bij brief van 4 januari 2007 heeft appellante het bezwaar nader aangevuld.
Hierbij heeft appellante naar aanleiding van hetgeen op de hoorzitting is besproken, gesteld dat in verband met de ruiming van zowel de eenmanszaak van C als het onderhavige bedrijf kosten zijn gemaakt in verband met de inzet van eigen personeel ter grootte van € 4.789,75 (inclusief btw), waarvan de helft aan appellante kan worden toegerekend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.