3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen.
Verzoekster heeft in verband met haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet kunnen aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: het ministerie van LNV) dat het aslastsysteem zou worden toegelaten. Het feit dat in maart 2006 het ministerie van LNV aan E van D heeft bericht dat het aslastsysteem niet kan worden gebruikt, wijst niet in een andere richting. Immers, op grond van artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en de toelichting op dit artikel moet sprake zijn van een weegwerktuig dat ingevolge de IJkwet geijkt dient te zijn. Bovendien had verzoekster op de hoogte kunnen zijn van de voorschriften uit de Handleiding Mestbeleid 2006 opgesteld door Cumela Nederland en het ministerie van LNV. Niet valt in te zien dat verzoekster bij de aanschaf van het weegsysteem zelf geen contact heeft opgenomen met het ministerie van LNV teneinde een einde te maken aan de onzekerheid over het al dan niet mogen toepassen van het systeem. Verzoekster heeft daarmee een bewust risico genomen door het resultaat van de onderhandelingen tussen D en het ministerie niet af te wachten. Overigens is de last onder dwangsom op 28 juni 2008 opgelegd. Verzoekster had dus ruimschoots de tijd om haar weegsysteem aan te passen. Dat E de apparatuur heeft verkocht zonder het ter keuring aan te bieden, is voor zijn risico.
Volgens artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet dient het gewicht van een te transporteren hoeveelheid dierlijke meststoffen door de vervoerder van deze vracht bepaald te worden door middel van weging met behulp van een weegwerktuig. In de toelichting op dit artikel staat vermeld dat het weegwerktuig een weegbrug kan zijn of een zogenaamd aanboordweegsysteem waarmee het gewicht van de meststoffen wordt bepaald. Tevens wordt in de toelichting aangegeven dat de gebruikte weegwerktuigen ingevolge de IJkwet dienen te zijn geijkt en gekeurd. Verder is aangegeven dat zoveel mogelijk is aangesloten bij de onder Minas van toepassing zijnde Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen. De wetgeving is op het punt van wegen dus eigenlijk niet veranderd. De regelgeving sluit het gebruik van een niet-geijkt weegwerktuig uit. Dat in de toelichting wordt verwezen naar de IJkwet en niet naar de Metrologiewet doet niet af aan het feit dat het aslastsysteem niet is toegestaan.
Het aslastsysteem valt onder de zogenaamde niet-automatische weegwerktuigen. Voor deze weegwerktuigen geldt Richtlijn 90/384/EEG van de Raad van 20 juni 1990 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake niet-automatische weegwerktuigen (hierna: Richtlijn 90/384/EEG). Artikel 3 in samenhang met artikel 1, tweede lid, onder a en onder 3, Richtlijn 90/384/EEG bepaalt dat niet-automatische weegwerktuigen moeten voldoen aan de fundamentele eisen van Bijlage 1 van die richtlijn, indien het weegwerktuig wordt gebruikt voor de bepaling van massa voor de toepassing van wetten en wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen. De fabrikant of importeur is hiervoor verantwoordelijk. Voor de gewichtsbepaling van dierlijke meststoffen op grond van de Meststoffenwet met niet-automatische weegwerktuigen betekent dit dat het weegsysteem goedgekeurd dient te zijn. Genoemde richtlijn laat hierop geen enkele uitzondering toe.
Dat er over de periode 2006, 2007 en 2008 vele toetswegingen hebben plaatsgevonden welke ruimschoots binnen de norm vallen zoals gehanteerd door het Nederlands Meetinstituut (NMI) doet niet af aan het feit dat het aslastsysteem moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in Richtlijn 90/384/EEG. Voor de bepalingen in de Meststoffenwet is de vrije bewijsleer niet van toepassing en dient verzoekster te voldoen aan de gestelde voorschriften om mest te mogen vervoeren.
Met betrekking tot de stelling van verzoekster dat er geen strafbaar feit is gepleegd omdat immers is voldaan aan het doel van de Meststoffenwet – een doelmatige afvoer van mestoverschotten –, merkt verweerder op dat voor de werking van het stelsel van gebruiksnormen een adequate bepaling van alle aan- en afgevoerde hoeveelheden meststoffen onontbeerlijk is. Deze meststoffen worden per vracht gewogen, bemonsterd en geanalyseerd (zie de nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, Stb. 2005, 645, blz. 40). Nu het aslastsysteem van D niet is geijkt volgens de procedure van Richtlijn 90/384/EEG is sprake van overtreding van artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Het hierbij behorende boetebedrag is vastgelegd in de Beleidsregel bestuurlijke boetes Meststoffenwet.
Begin 2006 heeft de AID verzoekster er op gewezen dat het systeem van D niet is toegestaan. Voor het gebruik van het systeem is verzoekster destijds beboet. Met betrekking tot de stelling dat er sprake is van één overtreding wijst verweerder er op dat ieder transport op zichzelf staat. Iedere keer dat verzoekster het gewicht van de vracht dierlijke meststoffen op een onjuiste wijze bepaalt, overtreedt zij het betreffende voorschrift.
Verweerder concludeert dat verzoeksters bezwaren ongegrond zijn. Het is aan haar om te zorgen dat zij gebruik maakt van apparatuur die gekeurd en geijkt is. Indien de apparatuur van D inmiddels is gekeurd en geijkt, zal geen verbeuring plaatsvinden.
In reactie op het verzoekschrift heeft verweerder het volgende naar voren gebracht
Artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en de toelichting op deze bepaling stelt als eis dat een weegwerktuig moet zijn geijkt. De toelichting bij deze regelgeving verduidelijkt immers de bedoeling van de wetgever. De wetgever heeft met het noemen van een ‘weegwerktuig’ in artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet invulling gegeven aan artikel 70, vierde lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. In de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet heeft de wetgever niet verwezen naar de IJkwet, omdat die wet zou worden vervangen door de Metrologiewet (deze wet is eind 2006 in werking getreden, zie Stb. 2006, 583). De toelichting op de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet maakt duidelijk dat een weegwerktuig moet zijn geijkt en dat daarmee wordt gewaarborgd dat eventuele verschillen in weegresultaten gering zullen zijn.
In de IJkwet (en later de Metrologiewet) – en het EEG IJkbesluit niet-automatische weegwerktuigen – is Richtlijn 90/384/EEG geïmplementeerd. Het door verzoekster gebruikte weegsysteem betreft een niet-automatische weegwerktuig. De richtlijn stelt essentiële eisen aan meetinstrumenten. De fabrikant of zijn gemachtigde dient dit aan te tonen voordat hij het meetinstrument op de markt brengt. Door in de toelichting bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet te verwijzen naar de IJkwet/Metrologiewet heeft de mestwetgever willen waarborgen dat de weegwerktuigen voldoen aan de in die regelgeving gestelde vereisten. Er is dan ook geen strijdigheid met het Wetboek van Strafrecht, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
Verweerder volgt verzoekster niet in haar betoog dat ten aanzien van de nauwkeurigheid van haar weegwerktuig de vrije bewijsleer een rol speelt. Verweerder komt niet aan de in artikel 3:4 Awb neergelegde belangafweging toe, omdat een niet-geijkt weegsysteem onverenigbaar is met artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. De bevoegdheid waar verzoekster in dit verband op doelt is slechts aan de orde bij het nemen van een besluit. De verwijzing van verzoekster naar artikel 5:32, vierde lid, Awb kan verweerder niet volgen, omdat deze bepaling gaat over de hoogte van de dwangsom, waar verzoekster verder niet op ingaat.
Verweerder bestrijdt dat hij niet heeft betwist dat verzoekster in materieel opzicht de mestwetgeving heeft nageleefd. Hij heeft immers niet voor niets sanctiebesluiten opgelegd. Verweerder heeft het onderzoekrapport waaruit blijkt dat de verschillen tussen een geijkte weegbrug en het door verzoekster toegepaste aslastsysteem niet opgevraagd nu dit niet relevant is voor de vraag of verzoekster conform artikel 76, eerste lid, Uitvoeringsregeling Meststoffenwet heeft gehandeld.
Ten aanzien van verzoeksters beroep op het vertrouwensbeginsel wijst verweerder er op dat reeds onder de mestregelgeving, zoals die vóór 2006 van kracht was, bij het wegen van dierlijke meststoffen enkel gebruik mocht worden gemaakt van geijkte weegwerktuigen. Daartoe verwijst verweerder naar artikel 4 Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen en de toelichting daarop (zie: Stc. 1997, nr. 240, pag. 20). Verzoekster was derhalve bekend met de destijds geldende vereisten. In het contact tussen de fabrikant van het aslastsysteem D en het ministerie van LNV in 2005 en 2006 heeft het ministerie steeds aangegeven dat het weegsysteem moet zijn geijkt. Het weegvoorschrift is ook duidelijk vermeld in de Handleiding Mestbeleid 2006 van Cumela Nederland en het ministerie van LNV, die wijd verspreid is onder intermediaire ondernemers. De tekst van de handleiding is integraal op de website van Cumela geplaatst. Indien verzoekster is afgegaan op andere beweringen van de fabrikant van het systeem, dan komt dat voor haar risico.
Verweerder concludeert tot verwerping van het verzoek om een voorlopige voorziening en verzoekt de voorzieningenrechter van het College op basis van artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het beroep ongegrond te verklaren.