ECLI:NL:CBB:2008:BG8430

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/549
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant wegens schending van beroepsregels

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een tuchtprocedure tegen een registeraccountant, appellante, die in beroep ging tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Registeraccountants. De Raad van Tucht had op 25 juni 2007 een klacht van Stichting Participantenbelang Polar Snow, klaagster, gegrond verklaard en appellante een schorsing van één maand opgelegd. De klacht betrof het afgeven van samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen van de commanditaire vennootschap Scheepvaartonderneming Polar Snow CV voor de jaren 2003 en 2004, terwijl appellante niet gemachtigd was om dit te doen. Appellante voerde aan dat de Raad van Tucht de klacht ten onrechte inhoudelijk had beoordeeld en dat klaagster niet voldoende belang had bij de klacht. Het College oordeelde dat het tuchtrecht niet is voorbehouden aan belanghebbenden en dat klaagster wel degelijk een belang had bij de beoordeling van de gedragingen van appellante. Het College concludeerde dat appellante niet gemachtigd was om namens de CV op te treden en dat de Raad van Tucht de klachtonderdelen gegrond had verklaard. Echter, het College vond de opgelegde maatregel van schorsing voor één maand te zwaar en heeft deze verminderd tot een schorsing van twee weken. De beslissing van het College is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval, waarbij het College rekening hield met de financiële problemen van de CV en de rol van appellante als moeder van de directeur van de beherend vennoot.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/549 9 december 2008
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A RA, te B, appellante van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), met kenmerk R 572, gewezen op 25 juni 2007,
gemachtigde: mr. W.M. Sturms, advocaat te Leeuwarden
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 25 juni 2007, heeft de raad van tucht appellante afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 12 september 2006 door Stichting Participantenbelang Polar Snow (hierna: klaagster) ingediend tegen appellante.
Bij een op 27 juli 2007 ingediend beroepschrift heeft appellante tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 1 augustus 2007 stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief de dato 5 september 2007 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 28 oktober 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante in persoon is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster werd vertegenwoordigd door C, secretaris van klaagster.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klachtonderdelen 3, 7, 9 en 10 gegrond verklaard en appellante daarvoor de maatregel van schorsing als registeraccountant voor de duur van één maand opgelegd. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Ter zitting heeft appellante haar grief dat de raad van tucht de klacht niet inhoudelijk had dienen te beoordelen vanwege de lengte van de periode gelegen tussen het verstrekken van de samenstellingsverklaringen en het indienen van de klacht ingetrokken, zodat op deze grief niet behoeft te worden beslist.
3.2 Appellante voert voorts aan dat de raad van tucht de klacht ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld omdat, hoewel klaagster onderschrijft dat de tuchtrechtspraak zoals voorzien in de Wet RA een algemeen belang beoogt te dienen, niet is onderzocht of klaagster (voldoende) belang heeft. Het is een algemeen beginsel, waaraan het tuchtrecht voor registeraccountants niet is onttrokken, dat bij iedere actie voldoende belang moet zijn. Appellante stelt dat klaagster niet de participanten in de commanditaire vennootschap Scheepvaartonderneming Polar Snow CV (hierna: CV) vertegenwoordigt.
Dit betoog moet worden verworpen. De tuchtrechtspraak heeft ten doel het weren en beteugelen van misslagen van registeraccountants in de uitoefening van hun beroep begaan, van inbreuken op de verordeningen van het NIVRA en op de eer van de stand der registeraccountants. Vereist is dat de beoordeling van een klacht één of meer van deze in artikel 33 Wet RA genoemde doelen van de tuchtrechtspraak kan dienen. Aangezien het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen, welk belang niet noodzakelijkerwijs samenvalt met het belang van de indiener van de klacht, is het klachtrecht niet voorbehouden aan belanghebbenden. Dat de klager zelf geen of onvoldoende belang zou hebben bij de behandeling van zijn klacht, staat daarom niet in de weg aan het in behandeling nemen van de ingediende klacht. Bovendien stelt het College vast dat uit de door appellante als bijlage 1 bij het verweer in eerste aanleg overgelegde statuten van klaagster blijkt dat deze stichting ten doel heeft het behartigen van de belangen van de commanditaire vennoten in de CV. Aangezien de gedragingen die in de klacht aan de orde worden gesteld betreffen verklaringen van appellante bij jaarrekeningen van de CV is geenszins onaannemelijk dat klaagster bij tuchtrechtelijke beoordeling van deze gedragingen een belang heeft. Dat slechts twee participanten bij klaagster zouden zijn betrokken, zoals appellante stelt, maakt dit niet anders. Evenmin behoeft te worden verlangd dat klaagster optreedt als vertegenwoordigster van specifiek aangeduide participanten.
3.3 Wat betreft de beoordeling van de klacht door de raad van tucht heeft appellante erkend dat haar niet was toegestaan een samenstellingsverklaring af te geven bij de jaarrekeningen met betrekking tot 2003 en 2004 van de CV. De grieven van appellante tegen de bestreden tuchtbeslissing richten zich tegen de strafmaat en enkele aannames van de raad van tucht die hieraan mede ten grondslag liggen.
Appellante heeft uitdrukkelijk bestreden dat zij was gemachtigd op te treden namens de CV en gesteld dat dit in de bestreden tuchtbeslissing ten onrechte wordt afgeleid uit de standaardbankverklaring per 31 december 2002.
De betreffende standaardbankverklaring is niet in het geding gebracht. In een rapport inzake controle en onderzoekswerkzaamheden CV Scheepvaartonderneming Polar Snow dat in opdracht van de CV op 3 februari 2006 is uitgebracht door Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies B.V. wordt geconcludeerd dat “uit een standaardbankverklaring per 31 december 2002 blijkt dat A als gemachtigde optreedt namens CV Polar Snow”. Deze conclusie is niet nader gemotiveerd.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de betreffende standaardbankverklaring naast faciliteiten, rekeningen en saldi en gestelde zekerheden tevens melding maakt van beschikkingsbevoegdheden kan dit naar het oordeel van het College gezien de uitdrukkelijke betwisting van appellante dat dit het geval was, niet op basis van de enkele opinie in evengenoemd rapport van Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies B.V. als vaststaand worden aangenomen. Dit betekent dat in deze tuchtprocedure niet is komen vast te staan dat appellante gemachtigd was namens de CV op te treden. Dat zij gemachtigd zou zijn te beschikken over de bankrekening van de beherend vennoot leidt niet tot een ander oordeel aangezien dit niet meebrengt dat zij tevens gemachtigd is op te treden namens de CV.
Appellante heeft voorts gewezen op bijzondere omstandigheden waaronder zij de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2003 en 2004 heeft verstrekt. Hiertoe heeft zij onder de aandacht gebracht dat sprake was van problemen met de vorige accountant van de CV, dat de participanten wisten dat zij de moeder was van de directeur van de beherend vennoot, dat zij heeft benadrukt dat hiermee niet was voldaan aan de eisen die de statuten aan de controle van de jaarrekening stelden alsmede dat niet is gebleken dat zij ondeugdelijk werk heeft geleverd.
Het College stelt voorop dat appellante niet heeft betoogd dat deze omstandigheden haar handelswijze zouden kunnen rechtvaardigen. Deze omstandigheden kunnen echter evenmin, daargelaten de juistheid er van, in het onderhavige geval in aanmerking worden genomen als strafverminderende omstandigheden. De samenstellingsverklaring is niet alleen relevant in de relatie tot de opdrachtgever maar ook voor derden die wellicht geen weet hebben van deze specifieke omstandigheden waaronder deze verklaring werd verstrekt. De verboden van artikel 9, derde lid, Gedrags- en Beroepsregels 1994 (hierna: GBR-1994) en artikel 24, vierde lid, GBR-1994 abstraheren van de kennis van anderen dan de accountant.
Appellante heeft voorts betoogd dat de raad van tucht ten onrechte heeft overwogen dat zij het laakbare van haar handelen niet zou inzien. Appellante stelt zich tegen de aanklacht te hebben verweerd en meent dat het in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden haar hiervan in het kader van de bepaling van de strafmaat een verwijt te maken.
Een accountant tegen wie een tuchtklacht is ingediend heeft het recht zich effectief te verdedigen. Geen regel staat er echter aan in de weg om nadat de klacht gegrond is verklaard, bij de besluitvorming omtrent de op te leggen maatregel rekening te houden met de opstelling van de betrokken accountant, waaraan dan een andere betekenis kan worden toegekend dan tijdens het proces wanneer het oordeel over de (on)gegrondheid van de klacht nog niet tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het College blijkt uit hetgeen appellante in haar verweer in eerste aanleg en ter ondersteuning van haar beroep heeft aangevoerd niet dat zij het laakbare van de haar verweten gedragingen niet zou inzien doch dat zij ter relativering van de ernst heeft gewezen op de bijzondere omstandigheden waaronder zij is overgegaan tot het verstrekken van de betreffende verklaringen. Het College is derhalve van oordeel dat de raad van tucht bij de strafoplegging ten onrechte in aanmerking heeft genomen dat appellante er onvoldoende blijkt van heeft gegeven het laakbare van haar handelswijze in te zien. Om deze reden is het beroep in zoverre gegrond en moet de beslissing van de raad van tucht voor zover die betreft de opgelegde maatregel worden vernietigd.
Het College ziet aanleiding de zaak zelf af te doen en overweegt daartoe als volgt.
De geconstateerde overtreding beschouwt het College als een ernstige inbreuk op de gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants omdat het vertrouwen dat wordt gesteld in de onafhankelijkheid van de accountant die een verklaring verstrekt, wordt beschaamd.
Het betreft een elementair voorschrift dat de onafhankelijkheid van de openbaar accountant, niet alleen in wezen maar ook in schijn, beoogt te waarborgen. Anderzijds moet worden geconstateerd dat de omstandigheden van het geval, die bepalend zijn voor de ernst van de overtreding - onder meer het feit dat het hier om een samenstellingsverklaring gaat - de conclusie wettigen dat deze overtreding appellante niet zo zwaar dient te worden aangerekend als de raad van tucht heeft gedaan. Het College neemt hierbij in aanmerking dat de CV - waarvan de vennootschap waarvan de zoon van appellante directeur was, optrad als beherend vennoot - in financiële problemen verkeerde, andere accountants geen werkzaamheden meer voor de CV verrichtten, zowel vader als moeder de CV te hulp schoten alsmede dat appellante uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt dat de door haar afgegeven verklaring niet voldeed aan hetgeen overeenkomstig de vennootschapsakte was vereist. Het College acht gelet op deze omstandigheden in dit geval de maatregel van schorsing van appellante als registeraccountant voor de deur van twee weken passend en geboden.
3.4 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond moet worden verklaard voor zover dit zich richt tegen de opgelegde maatregel, voor het overige moet worden verworpen en dat de bestreden tuchtbeslissing moet worden vernietigd voor zover deze de opgelegde maatregel betreft en dat het College de zaak zelf afdoende aan appellante oplegt de maatregel schorsing als registeraccountant voor de duur van twee weken.
3.5 Na te melden beslissing op het beroep berust op titel II Wet RA en artikelen 9 en 24 GBR-1994.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit zich richt tegen de opgelegde maatregel;
- verwerpt het beroep voor het overige;
- vernietigt de aangevallen beslissing van de raad van tucht voor zover dit betreft de opgelegde maatregel;
- legt aan appellante de maatregel op van schorsing als registeraccountant voor de duur van twee weken.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. R.R. Winter en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2008.
w.g. M.A. Fierstra w.g. M.A. Voskamp