3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard en daartoe - zakelijk samengevat - het volgende overwogen.
De brief van verweerder van 31 januari 2006 behelst geen besluit. Daarom kan daartegen geen ontvankelijk beroep - en daaraan voorafgaand bezwaar - worden aangetekend.
Op grond van vaste rechtspraak van het College kunnen ook mededelingen met betrekking tot het uit de Whv voortvloeiende varkensrecht niet worden aangemerkt als besluiten.
Bovendien is het bezwaar niet binnen de termijn van artikel 6:7 Awb ingediend, ook niet indien dit geacht moet worden te zijn gericht tegen verweerders eerdere mededeling(en) met betrekking tot de omvang van het varkensrecht.
Ten overvloede wijst verweerder op het volgende. Door C zijn als voormalige exploitant van het huidige bedrijf van A opgaven gedaan van de volgende dieraantallen:
1993 294 vleesvarkens
1994 358 vleesvarkens
1995 295 vleesvarkens
1996 285 vleesvarkens
Voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van de Whv, waren voor A 1.701 kg fosfaat niet grondgebonden en 63 kg fosfaat grondgebonden mestproductierechten geregistreerd. In verband met de generieke korting van 10% op de niet gebonden mestproductierechten resulteerde dit in totaal 216 varkensrechten.
Een berekening op grond van hardheidscategorie 1 van het Bhv zou overigens tot het zelfde resultaat hebben geleid.
Bij de bedrijfsoverdracht van C aan A is het gehele varkensbedrijf overgegaan en zijn bij C slechts 11 ha pachtgrond achtergebleven. Sindsdien kan C volgens verweerder niet meer worden aangemerkt als varkenshouder en heeft hij evenmin de beschikking over een bedrijf in de zin van artikel 1 Whv.
In de aan C en A toegezonden meldingsformulieren staan, zoals A terecht heeft opgemerkt, verschillende "mestnummers" vermeld. Die formulieren en de wijze waarop deze door Bureau Heffingen al vooraf waren ingevuld geven het aantal varkenrechten weer dat mogelijk zou worden berekend, op basis van de op dat moment geregistreerde gegevens. Derhalve is met die formulieren geen sprake geweest van toekenning van varkensrechten, zoals appellanten ten onrechte veronderstellen.
De daadwerkelijk vaststelling van de varkensrechten is op een later moment aan de betrokkenen toegezonden en daarbij is aan C te kennen gegeven dat hij (bij nader inzien) niet in aanmerking kwam voor varkensrechten.
3.2 In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nog het volgende aangevoerd.
Naar de opvatting van verweerder behelsde de brief van A van 17 november 2005 een verzoek om de berekening van het varkensrecht ingevolge de Whv opnieuw uit te voeren. Omdat een dergelijke berekening geen besluit is, kan het verzoek ook niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin artikel 4:1 van de Awb. Verweerders reactie van 31 januari 2006 behelsde geen besluit, maar slechts een toelichting waarom voor C geen varkensrechten zijn berekend en voorts de mededeling dat het voor A niet uitmaakt of zijn varkensrechten zijn berekend op grond van de Whv of het Bhv.
Gelet op het vorenstaande en voorts gelet op het ruime tijdsverloop tussen verweerders brief van 31 januari 2006 en het - ter afhandeling als bezwaarschrift aan verweerder doorgezonden - beroep van appellanten van 4 oktober 2006, heeft verweerder dat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Inhoudelijk geldt dat het varkensrecht voor A is berekend aan de hand van de mestproductie op het bedrijf in het jaar 1996, met dien verstande dat dit recht wordt begrensd door de korting van 10% op de geregistreerde niet grondgebonden mestproductierechten. Gelet op de na de bedrijfsoverdracht voor A geregistreerde mestproductierechten en rekening houdend met voornoemde korting, bedraagt het verhandelbare varkensrecht 207 varkenseenheden en het aantal niet verhandelbare varkenseenheden 9.
Voor C heeft geen daadwerkelijke berekening van varkensrechten plaatsgevonden omdat hij zijn bedrijf had verkocht en dus niet meer aan de voorwaarden voor berekening van varkensrechten voldeed. De omstandigheid dat hij na de bedrijfsoverdracht 11 hectare grond en daarop rustende mestproductierechten overhield, maakt dit niet anders, aangezien dit niet maakt dat hij nog wel een bedrijf had in de zin van de Whv.
Verweerder betreurt het dat de abusievelijk aan C toegezonden meldingsformulieren op grond van de Whv en het Bhv mogelijkerwijs bij hem (en A) de indruk hebben gewekt dat door C wel aanspraak kon worden gemaakt op varkensrechten.
Naar aanleiding van de ter zitting namens appellanten aangevoerde stelling dat zij, in goed vertrouwen dat de aan elk van hen in 1998 toegezonden meldingsformulieren en de daarop door Bureau Heffingen ingevulde aantallen varkensrechten juist waren, destijds hebben nagelaten een beroep te doen op hardheidscategorie 3 van het Bhv, heeft de gemachtigde van verweerder zich bereid verklaard aan de hand van nadere gegevens te bezien of voor extra varkensrechten op grond van die categorie aanleiding zou hebben bestaan en appellant A daarover schriftelijk te informeren.