5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of de bestreden besluiten van 27 maart 2007 waarbij verweerder zijn beslissing tot herstel van de geboortedata van uit Polen geïmporteerde runderen tegen het tarief van € 24,69 per dier op kosten van appellanten heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.
5.2 Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de in het I&R-systeem opgenomen geboortedata van de runderen onjuist waren en dat de gegevens vermeld op de Poolse gezondheidscertificaten, die deel uitmaken van de gedingstukken, de juiste gegevens zijn.
5.3 Het College volgt appellanten niet in hun betoog dat zij geen onjuiste gegevens hebben verstrekt omdat de importcertificaten niet door hen zijn opgemaakt en de gegevens in het I&R-systeem zijn ingevoerd door medewerkers van verweerder. Vast staat dat de importcertificaten op basis waarvan verweerder de gegevens in het systeem heeft ingevoerd, door of namens appellanten zijn aangeleverd bij de kennisgevingen als bedoeld in artikel 20, eerste lid, I&R 2003. Aangezien deze gegevens naderhand onjuist zijn gebleken, moet het ervoor worden gehouden dat appellanten bij de kennisgeving onjuiste gegevens hebben verstrekt. Dat de importcertificaten niet door appellanten zelf zijn opgemaakt doet hieraan niet af.
5.4 Het voorgaande betekent dat verweerder gelet op artikel 22, tweede lid, I&R 2003 bevoegd was om op kosten van de houder de foutieve gegevens in het I&R-systeem te herstellen. Ter beoordeling van het College staat vervolgens of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruikt heeft gemaakt.
Het College volgt appellanten niet in hun betoog dat verweerder op 13 juli 2005 nog niet mocht overgaan tot herstel van de geboortedata in het I&R-systeem omdat het appellanten, naar zij hebben gesteld, niet volledig duidelijk was, welke gegevens van hen werden verwacht en J hierover nog met verweerder in contact was. Het College overweegt hierover dat verweerder appellanten bij brief van 1 juli 2005 een duidelijke termijn heeft gesteld en heeft vermeld dat het herstel door verweerder zou worden uitgevoerd indien appellanten binnen die termijn niet de correcte gegevens zouden leveren. De enkele omstandigheid dat tussen partijen telefonisch overleg heeft plaatsgevonden, maakt niet dat verweerder na het vruchteloze verloop van de termijn niet meer bevoegd zou zijn het herstel uit te voeren. Indien appellanten meer tijd nodig hadden voor het indienen van de correcte gegevens, dan had het, met het oog op de inhoud van de brief van 1 juli 2005, in de rede gelegen om – schriftelijk – uitstel te vragen. Appellanten hebben dit niet gedaan, ook niet nadat door verweerder telefonisch was meegedeeld dat de gegevens uit de respectieve bedrijfsregisters van appellanten die J op 7 juli 2005 had gefaxt niet voldeden, omdat deze de onjuiste geboortedata behelsden zoals die in het I&R-systeem waren vermeld. Ook het betoog dat appellanten niet wisten wat precies van hen werd verwacht, overtuigt het College niet. Dat op de lijsten van verweerder, zoals gevoegd bij de brieven van 1 juli 2005, enkele geboortedata ontbraken, is onvoldoende reden om geen herstel verrichten met betrekking tot de geboortedata die er wel waren. Appellanten hebben in bezwaar en beroep weliswaar gesteld dat de gegevens op de lijst die verweerder bij de brieven van 1 juli 2005 had gevoegd voor hen niet controleerbaar waren, hetgeen zij, met het oog op de mogelijke terugvordering van reeds toegekende slachtpremies nodig achtten, maar appellanten hebben verweerder niet verzocht om inzage in de (bron)documenten waarop verweerder zijn informatie heeft gebaseerd. Bij twijfel aan de juistheid van de gegevens zoals door verweerder bij brief van 1 juli 2005 gepresenteerd, had dit naar het oordeel van het College in de rede gelegen.
Het College concludeert dat, aangezien de gestelde termijn van één week op 13 juli 2005 was verstreken zonder dat door appellanten de correcte gegevens waren ingediend of een gemotiveerd verzoek om uitstel van die termijn was gedaan, verweerder op dat moment in redelijkheid tot herstel van de geboortedata op kosten van appellanten mocht overgaan.
5.5 Het College komt thans toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder appellanten voor het herstel van de geboortedata in het I&R-systeem een bedrag van € 24,69 per rund in rekening heeft mogen brengen.
Het College overweegt dat appellanten moet worden toegegeven dat de redactie van artikel 8, tweede lid, van de Regeling tarieven wat betreft de kosten die de betrokkene in geval van herstel door verweerder mag verwachten op zich niet zonder meer duidelijk is. Niettemin is het College van oordeel dat verweerder het in artikel 8, tweede lid, van de Regeling tarieven genoemde bedrag van € 24,69 terecht relateert aan een kennisgeving per rund omdat de systematiek van en de toelichting op – de wijziging van – die Regeling zoals deze ten tijde van belang luidde, hiervoor duidelijke aanknopingspunten bieden. In de eerste plaats volgt daaruit dat één kennisgeving betrekking heeft op één rund. Dat blijkt bijvoorbeeld uit artikel 7 van de Regeling tarieven waarin voor het verwerken van één kennisgeving een vergoeding is bepaald en voor het verwerken van meerdere kennisgevingen die tegelijkertijd worden verricht een – hogere – vergoeding is bepaald die wordt vermeerderd met een bedrag per rund. In de tweede plaats valt niet in te zien dat de kosten voor het laten herstellen door verweerder lager zouden kunnen zijn dan de kosten voor het indienen van herstelgegevens door de veehouder zelf. In artikel 8, eerste lid, van de Regeling tarieven – herstel op verzoek van de veehouder – is immers uitdrukkelijk sprake van kosten per kennisgeving per rund. Blijkens de toelichting op het tarief van artikel 8, tweede lid, van de Regeling tarieven (Stcrt. 2003, nr. 247 / pag. 20) is dit tarief per kennisgeving “aanzienlijk hoger dan het tarief voor de gebruikelijke herstelprocedure omdat extra verificaties en telefonische en schriftelijke navraag nodig zijn om verantwoord tot het herstel te kunnen besluiten”.
Het College kan er echter niet aan voorbijgaan dat het in dit geval niet vaststaat dat de toepassing van het hoge tarief per kennisgeving per rund zich verdraagt met het in artikel 94b Gwd neergelegde uitgangspunt dat een tarief als bedoeld in artikel 94 Gwd zodanig wordt vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten die in een rechtstreeks verband staan met de werkzaamheden waarvoor het tarief wordt opgelegd. Verweerder heeft ter zitting ter rechtvaardiging van het in rekening gebrachte tarief gewezen op de kosten van het onderzoek dat de AID bij de bedrijven van appellanten in 2004 heeft uitgevoerd. Daargelaten de vraag of dergelijke kosten geacht kunnen worden in een rechtstreeks verband te staan met de werkzaamheden die zien op het herstel van een reeds gedane, onjuiste kennisgeving, is het College van oordeel dat de verwijzing naar het AID onderzoek, de verrichtte administratieve handelingen en telefonische en schriftelijke navragen, een onvoldoende onderbouwing vormt voor het door verweerder totaal aan appellanten in rekening gebrachte bedrag van, afgerond, € 27.000,-. In het licht van het voorgaande is het College van oordeel dat de bestreden besluiten geen blijk geven van een – gefundeerde – beoordeling van de kosten in relatie tot het uitgangspunt van artikel 94b Gwd, zodat het bestreden besluit wat betreft de onderbouwing van de in rekening gebrachte kosten voor het ambtshalve herstel niet berust op een deugdelijke motivering.
5.6 De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het College zal verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5.7 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. Aangezien sprake is van samenhangende zaken worden deze kosten op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322 per punt).