5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de pas in beroep door appellanten overgelegde gegevens over het brandstofverbruik van het schip bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken. Anders dan verweerder heeft betoogd, beantwoordt het College deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat de door appellanten overgelegde brandstofverbruikgegevens moeten worden beschouwd als een nadere onderbouwing van de in de aanvraag- en bezwaarprocedure door appellanten ingenomen stelling dat de door hen aangemelde investering aan de vereiste energiebesparingsnorm voldoet. Dat de verbruikgegevens dateren van ná het bestreden besluit staat er niet aan in de weg omdat het hier gaat om geactualiseerde informatie. Appellanten hebben immers al in hun brief van 3 april 2007 op basis van reële verbruikcijfers een schatting gemaakt van het brandstofverbruik van het aangepaste schip met duwbak. Daar komt bij dat de nieuwe gegevens een betrouwbaarder beeld geven van het brandstofverbruik in de nieuwe situatie omdat de gegevens over een langere periode zijn genomen. Naar het oordeel van het College verzet de Uitvoeringsregeling 2001, een goede procesorde noch artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zich tegen het in aanmerking nemen van bedoelde verbruikgegevens bij de onderhavige beoordeling.
5.2 Tussen partijen is in geschil of de door appellanten gemelde investering in het schip voldoet aan de op grond van de Bijlage vereiste energiebesparingsnorm van 0,4 Nm³ a.e. per jaar per geïnvesteerde euro. Partijen verschillen hierbij van mening over de wijze waarop de energiebesparing die de investering in het bedrijfsmiddel – aanpassen van het voorschip – oplevert, moet worden berekend en over de gegevens die bij de berekening van de energiebesparing moeten worden gehanteerd.
Naar het oordeel van het College is verweerder er bij de berekening van de energiebesparing terecht van uitgegaan dat de totale investeringskosten in dit geval EUR 1.124.176 bedragen. In artikel 2, onder 1b, van de Bijlage is immers bepaald dat bij het berekenen van de energiebesparing dient te worden gerekend met het totale bedrag dat de aanvrager voor de voorziening heeft uitgegeven. Als voorziening moet in dit geval worden aangemerkt het aanpassen van het voorschip en het aanschaffen van een duwbak omdat zonder de aanschaf van de duwbak geen energiebesparing tot stand komt.
Aangezien het hier om de berekening van de energiebesparing bij een bestaaand transportmiddel gaat, dient ingevolge artikel 2, onder 2, van de Bijlage het historisch energiegebruik als referentie. Appellanten hebben in hun beroepschrift berekend wat het brandstofgebruik zou zijn bij een tonnage van 5.990 ton op basis van het feiteljike energiegebruik van het schip vóór de verbouwing. Het College volgt appellanten niet in hun betoog dat, indien de investering in de duwbak wordt meegenomen bij het bepalen van het totale investeringskosten, dan ook rekening moet worden gehouden met het historisch verbruik van de duwbak. Voor een fictief historisch energiegebruik zoals door appellanten in het beroepschrift wordt voorgestaan, ziet het College geen plaats. Het historisch energiegebruik is het energieverbruik van het bedrijfsmiddel in de situatie vóór de investering. Verweerder is bij de berekening van de energiebesparing uitgegaan van het historische feitelijke energiegebruik van het oude bedrijfsmiddel zoals door appellanten in hun brief van 3 april 2007 vermeld. Het College acht dit uitgangspunt van verweerder dan ook juist.
Hoewel de door appellanten in beroep overlegde gegevens over het brandstofverbruik van het schip varend in een koppelverband met de duwbak bij de beoordeling van het beroep worden betrokken, kunnen aan deze gegevens naar het oordeel van het College geen argumenten worden ontleend voor het onjuist achten van de berekening van de energiebesparing van verweerder in het bestreden besluit. Het College stelt vast dat verweerder ter zitting – door appellanten onweersproken – heeft verklaard dat appellanten op 18 december 2006 ook meldingen hebben ingediend voor hermotorisatie van hetzelfde schip en dat aan de hermotorisatie een significante energiebesparing wordt toegerekend hetgeen tot het afgeven van EIA-verklaringen voor de desbetreffende investering heeft geleid. Verweerder heeft voorts – door appellanten onweersproken – gesteld dat de besparing door de hermotorisatie verwerkt is in de verbruikscijfers zoals door appellanten in beroep aangeleverd. Aangezien niet duidelijk is wat het aandeel van de hermotorisatie bij de besparing van het brandstof is en het gelet op de afgegeven EIA-verklaringen aannemelijk is dat de hermotorisatie op zich al tot een relevante energiebesparing leidt, is het College van oordeel dat de geactualiseerde verbruikgegevens in dit geval zo zeer beïnvloed zijn door andere factoren dat met behulp van deze gegevens de in casu vereiste energiebesparing niet aannemelijk kan worden gemaakt.
5.3 Het College stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt hoe verweerder is gekomen op een energiebesparing van 155.578 a.e. Verweerder heeft hierbij weliswaar vermeld dat hij is uitgegaan van de gegevens van appellanten, maar deze verwijzing mist haar doel aangezien de door verweerder berekende energiebesparing cijfermatig niet overeenkomt met de energiebesparing zoals die door appellanten is berekend, terwijl evenmin een verklaring voor het verschil wordt gegeven. Dit betekent dat het bestreden besluit in zoverre een deugdelijke motivering ontbeert en derhalve in strijd is met artikel 7:12 Awb.
5.4 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College ziet evenwel aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Verweerder heeft eerst ter zitting naar het oordeel van het College afdoende verklaard hoe hij de energiebesparing van de investering heeft berekend. Verweerder heeft verklaard dat hij bij de berekening van de energiebesparing is uitgegaan van de gegevens van appellanten zoals vermeld in hun brief van 3 april 2007, maar dat hij, anders dan appellanten, met meer dan twee cijfers achter de komma heeft gerekend. Aangezien in dit geval geen andere, nauwkeuriger gegevens over de energiebesparing door het koppelverband van het schip met een duwbak aanwezig zijn, komt het College tot de conclusie dat verweerder tot dezelfde beslissing als in het bestreden besluit zou komen als hij opnieuw de bezwaren zou moeten beslissen.
5.5 Verweerder wordt op voet van artikel 8:75 Awb in de door appellanten gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak wordt bepaald op 1, de factor wegens samenhangende zaken op 1,5, en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) twee punten worden toegekend.