4. Het standpunt van GoodWood c.s.
GoodWood c.s. hebben met betrekking tot hun verzoek om een voorlopige voorziening AWB 08/627 (zakelijk weergegeven) het volgende aangevoerd.
Over de spoedeisendheid van hun verzoek hebben GoodWood c.s. naar voren gebracht dat bij de toezichthouders continue zorgen omtrent de liquiditeitspositie van GoodWood c.s. bestaan, zodat zij reeds om die reden er alle belang bij hebben om op de kortst mogelijke termijn weer te kunnen beschikken over de aan AFM betaalde heffingsbedragen.
In het kader van de vergunningverlening aan verzoekers is door AFM indertijd als eis gesteld dat GoodWood verzekert dat zij gedurende een periode van vijf jaar de operationele kosten die zijn verbonden aan de bedrijfsvoering zal kunnen voldoen. Deze operationele kosten zijn begroot op een bedrag van EUR 650.000,-- per jaar. Dus: plusminus de helft van de totale operationele kosten bestaan uit door de GoodWood c.s. aan AFM afgedragen heffingen.
Voorts loopt AFM geen restitutierisico. GoodWood heeft gevolg gegeven aan de eis van AFM dat wordt verzekerd dat zij haar operationele kosten, waaronder dus de heffingen aan AFM, de komende jaren kan blijven voldoen. Daartoe is een zogenoemde inkoopovereenkomst met Floresteca gesloten, die AFM in de eerste plaats de garantie geeft dat GoodWood de aan AFM verschuldigde heffingen kan blijven voldoen.
Verder behoort het niet zo te zijn dat AFM nog langer profiteert van (de rente-inkomsten op) de door GoodWood c.s. (evident) te veel betaalde heffingsbedragen.
Daarnaast heeft DNB zich bezorgd getoond over de liquiditeitspositie van GoodWood en haar vermogen om inroepende garantiehouders terug te kunnen betalen. Dat heeft er toe geleid dat aan GoodWood een aanwijzing is gegeven daarin resulterend dat GoodWood een ontheffing van het verbod ingevolge artikel 3:5 Wft zal moeten vragen aan DNB. De desbetreffende, op artikel 27 Besluit reikwijdtebepalingen Wft steunende, aanvraag dient uiterlijk 1 november 2008 volledig gedocumenteerd te zijn ingediend. Het behoeft geen toelichting dat GoodWood in dat kader wordt opgezadeld met de nodige (juridische en accountants) kosten, terwijl tevens geldt dat DNB heeft aangegeven alleen dan af te zien van nieuwe handhavende maatregelen indien GoodWood aan een aantal zeer strikte voorwaarden voldoet waaronder dat GoodWood haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de garantieovereenkomsten waarvan de inleg kwalificeert als opvorderbaar geld, jegens de inleggers te allen tijde volledig nakomt.
Bovendien mogen GoodWood c.s. er geen rekening mee houden dat AFM binnen afzienbare tijd opnieuw zal beslissen op hun bezwaren.
GoodWood c.s. wijzen ter illustratie van het voorgaande op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 18 april 2008 (www.rechtspraak.nl LJN: BD0169) waarin de voorzieningenrechter in een vergelijkbare zaak het verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen.
Ten slotte volgt uit de inhoud van de uitspraak van de rechtbank dat de primaire besluiten zullen moeten worden herroepen, althans dat deze in (zeer) substantiële mate naar beneden worden bijgesteld.
In reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening van AFM hebben GoodWood c.s. (zakelijk weergegeven) het volgende aangevoerd.
GoodWood c.s vragen zich af of AFM in een verzoek als het onderhavige kan worden ontvangen, aangezien voorzieningen er niet toe kunnen strekken wettelijke regels van procesrecht (artikel 7:4 Awb) buiten spel te zetten, te meer niet nu de Awb bepaalt dat verlenging van de beslistermijn alleen mogelijk is met instemming van betrokkenen.
Voor zover het verzoek van AFM ontvankelijk is dan geldt dat voor toewijzing ervan alleen aanleiding zou kunnen zijn indien een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de door AFM aangevallen uitspraak van de rechtbank niet in stand zal blijven. Bij die beoordeling past in het kader van deze voorzieningenprocedure terughoudendheid, te meer omdat de uitspraak, na heropening van het onderzoek, werd gedaan door een meervoudige kamer.
AFM motiveert slechts zeer summier waarom de aangevallen uitspraak geen stand houdt. Het betreft hier bovendien niet meer dan een, samengevatte, herhaling van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd. GoodWood c.s. zijn van mening dat er reeds daarom geen ruimte is voor de voorzieningenrechter om de aangevallen uitspraak buiten spel te zetten. GoodWood c.s. hebben de ter zake ingenomen stellingen van AFM in eerste aanleg reeds uitvoerig gepareerd. De kans dat AFM alsnog in het gelijk zal worden gesteld lijkt, gezien de uitspraken van het College van 18 juni 2008 (www.rechtspraak.nl, LJN: BD4852 en BD4847) in ieder geval niet groter te zijn geworden
Voorts betwisten GoodWood c.s. dat de gevolgen per se afgewenteld zouden moeten worden op andere aanbieders van beleggingsobjecten. Bovendien heeft AFM laten weten dat GoodWood over de 2006 de enige partij is die bezwaar heeft gemaakt tegen de heffing, zodat niet valt in te zien waarom belangen van andere partijen die geen bezwaar hebben gemaakt prevaleren boven die van Good Wood c.s.
Dat AFM stelt zorgen te hebben over de financiële positie van GoodWood toont aan dat GoodWood er belang bij heeft dat AFM tijdig beslist en overgaat tot restitutie van het teveel betaalde. Bovendien is er helemaal geen restitutierisico.
Het ontgaat Good Wood c.s. welk rechtens te respecteren belang AFM heeft om gedurende een periode van ongeveer een jaar - wellicht nog een te optimistische inschatting van de doorlooptijd in hoger beroep - niet te hoeven doen wat de Awb haar voorschrijft, namelijk het tijdig nemen van een (nieuwe) beslissing op bezwaar. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van beroep. AFM wil die schorsende werking toch, maar haar argumenten komen er in wezen op neer dat de uitspraak van de rechtbank niet zou deugen. Dat is onvoldoende, te meer omdat toewijzing van onderhavig verzoek zou betekenen dat dergelijke verzoeken steeds worden toegewezen. Dat tegenover de terugbetaling aan GoodWood c.s. het getroffen belang van een ander staat zal immers steeds het geval zijn. Dat is het directe gevolg van het systeem van bezwaar en beroep.
Ter onderbouwing van het verzoek om voorlopige voorziening met kenmerk AWB 08/657 hebben GoodWood c.s. hoofdzakelijk verwezen naar hetgeen van hun kant is aangevoerd in de procedures met kenmerk 08/578 respectievelijk 08/627. Gesteld is dat het redelijk zou zijn als wordt beslist dat AFM uiterlijk 29 september 2008 opnieuw op de bezwaren beslist.