ECLI:NL:CBB:2008:BF2102

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/903
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen producent van scharreleieren wegens overtreding van het Reglement van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten

In deze zaak gaat het om een tuchtprocedure tegen een producent van scharreleieren, die door het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten een geldboete is opgelegd wegens het niet naleven van het Reglement. De procedure begon met een uitspraak van het tuchtgerecht op 29 augustus 2007, waarbij de producent een maatregel werd opgelegd op basis van artikel 7 van het Reglement. De producent heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2008 zijn zowel de producent als de Stichting niet verschenen.

De producent betwist de opgelegde boete van € 440,-- en stelt dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak om geleidebiljetten binnen 24 uur aan te vragen. Hij voert aan dat hij in zijn geval had moeten volstaan met een waarschuwing in plaats van een tuchtrechtelijke procedure. De producent wijst op een werkinstructie van de Stichting, waarin staat dat bij de eerste constatering van het ontbreken van een geleidebiljet een waarschuwing volstaat. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de argumenten van de producent in overweging genomen en vastgesteld dat de Stichting geen aanleiding heeft gezien om de werkinstructie te betwisten.

Het College concludeert dat de Stichting had moeten afzien van het opmaken van een berechtingsrapport en had moeten volstaan met een waarschuwing. Het College vernietigt de bestreden uitspraak en bepaalt dat aan de producent geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd. De uitspraak is gedaan op 18 september 2008 door de rechters B. Verwayen, J.L.W. Aerts en H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van griffier S. van Noordt.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/903 18 september 2008
20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant van een uitspraak van 29 augustus 2007, gewezen door het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij uitspraak van 29 augustus 2007 met kenmerk TS 30/2007, aan appellante toegezonden bij brief van 2 oktober 2007, heeft het tuchtgerecht aan appellante een maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 7 van het Reglement op de tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten.
Bij brief van 9 november 2007, ingekomen ter griffie op 13 november 2007, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak.
Bij brief van 3 december 2007 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 24 juli 2008. Appellant en de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Stichting) zijn, beide met voorafgaand bericht, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
In de Landbouwkwaliteitswet is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 13
1. Bij overtreding van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regelen kunnen een of meer van de volgende tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd:
a. berisping;
b. geldboete;
c. het stellen van de betrokkene onder verscherpte controle op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren;
d. openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de betrokkene.
(…)
3. De artikelen 1, onderdeel b, 3 tot en met 6, 21 tot en met 25, 27 tot en met 41, 42 en 44 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstaande dat onder << de voorzitter van het bedrijfslichaam>> en <<bedrijfslichaam>> in die artikelen telkens moet worden verstan: de controleinstelling.”
In het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren van 13 augustus 2002 (Stb. 2002, nr. 530) (hierna: Besluit), is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 6
1. De stichting CPE is belast met het toezicht op de naleving van de bij haar aangeslotenen van het bij of krachtens dit besluit bepaalde.
(…)
Artikel 7
Producenten en pakstations (…) dienen aangesloten te zijn bij de in artikel 6 genoemde controle-instelling.”
Het Reglement Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten betreffende het toezicht op de bepalingen van het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren, vastgesteld op 20 december 2002 (hierna: Reglement), bepaalt onder andere:
“Artikel 3
(…)
4. Iedere aangeslotene is verplicht de door hem verhandelde scharreleieren en eieren van hennen met vrije uitloop, (…) indien deze ongesorteerd worden geleverd aan afnemers die niet zijn aangesloten bij de Stichting, vergezeld te doen gaan van een door de Stichting gewaarmekrt en gedateerd geleidebiljet, waarvan het te gebruiken model als bijlage II aan het reglement is gehecht.”
Het Reglement op de tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten bepaalt voor zover hier van belang:
“Artikel 7
1. Het Tuchtgerecht kan aan een aangeslotene die een voorschrift heeft overtreden één of meer van de volgende maatregelen opleggen:
a. een berisping
b. een geldboete van ten hoogst Euro 4500,--
(…)
3. De bestreden uitspraak
Bij de bestreden uitspraak heeft het tuchtgerecht appellant een geldboete van € 440,-- opgelegd terzake het overtreden van het in artikel 3, vierde lid, van het Reglement bepaalde. De geldboete is voor een bedrag van € 88,-- voorwaardelijk opgelegd met de bepaling dat dit boetedeel niet zal worden ingevorderd indien appellante gedurende één jaar, dat ingaat op de datum waarop haar een fotokopie van de uitspraak is toegezonden, niet opnieuw een overtreding, soortgelijk aan de onderhavige, zal hebben gepleegd.
Deze uitspraak berust op een berechtingsrapport, dat op 16 april 2007 door een controleur van de Stichting is opgesteld.
Ter zake van de gronden waarop de bestreden uitspraak berust, wordt kortheidshalve verwezen naar de inhoud van die uitspraak, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
4. De grieven van appellante
Appellant heeft – samengevat – tegen de bestreden tuchtuitspraak het volgende aangevoerd.
Onder overlegging van en verwijzing naar de Werkinstructie Houderij Leg, Sanctiekader houderijsystemen, versie 3, van 21 mei 2007, van de Stichting voert appellant primair aan dat in zijn geval had moeten worden volstaan met waarschuwing, zodat aan het in gang zetten van een tuchtrechtelijke procedure niet eens zou zijn toegekomen.
Subsidiair is appellant van mening dat de hem opgelegde boete te hoog is. In dit verband bestrijdt appellant dat van de 75 door hem verzorgde leveringen van ongesorteerde eieren in de periode 4 april 2006 tot en met 12 februari 2007, 44 leveringen niet vergezeld zijn gegaan van een geleidebiljet van de Stichting. Appellant meent uit het berechtingrapport te lezen dat 50 geleidebiljetten zijn aangevraagd, waarvan door hem voor 31 leveringen het geleidebiljet binnen 24 uur bij de Stichting is aangevraagd en voor 19 leveringen later. Er is dan ook ten onrechte geen rekening gehouden met 19 aangevraagde geleidebiljetten.
Appellant bestrijdt voorts dat in het Reglement is bepaald dat een geleidebiljet binnen 24 uur dient te worden aangevraagd.
Appellant meent dat hij hoe dan ook te zwaar is bestraft door het tuchtgerecht. Door de hoogte van de boete ontstaat voorts rechtsongelijkheid. Aangezien een maximale straf per niet aangevraagd geleidebiljet blijkt te gelden, zoals hij ter zitting van het tuchtgerecht begreep, zou hij indien hij geen enkel geleidebiljet zou hebben aangevraagd een lagere boete hebben gekregen dan nu het geval is. Er is dan ook ten onrechte geen rekening gehouden met de door hem wel - doch niet binnen 24 uur - aangevraagde 19 geleidebiljetten, waarvoor hij reeds een bijdrage van € 7,00 per stuk heeft betaald.
Tot slot merkt appellant op dat hij sinds het bezoek van de controleur van de Stichting op 13 februari 2007, de geleidebiljetten steeds correct heeft aangevraagd.
5. De beoordeling van het beroep
5.1 De bevoegdheid van de Stichting tot controle berust op de aansluiting van appellante bij de Stichting. Deze aansluiting is voorgeschreven in artikel 7 van het Besluit. Uit de stukken blijkt dat appellante als producent bij de Stichting is aangesloten.
5.2 Appellant heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hem ten onrechte een sanctie is opgelegd. Daarbij heeft appellant onder andere verwezen naar een door hem bij het beroepschrift overgelegd stuk, genaamd “Werkinstructie Houderij Leg, Sanctiekader houderijsystemen“ van de Stichting, van 21 mei 2007. In de tabel “Sancties”, van toepassing op producenten van scharrel-/vrije uitloop eieren, staat bij het onderdeel “Afleveringen niet aangeslotene” met de omschrijving “Geen geleidebiljet”, de sanctie “Waarschuwing. Bij tweede constatering: berechtingsrapport”. Het College stelt vast dat de Stichting geen aanleiding heeft gezien de toepasselijkheid van deze werkinstructie schriftelijk te betwisten danwel anderszins op de toezending van dit document te reageren. Nu de Stichting ook niet ter zitting is verschenen om eventuele vragen over de status van deze werkinstructie te beantwoorden gaat het College uit van de geldigheid van dit document.
5.3 Het College begrijpt het stuk aldus dat de Stichting bij de eerste constatering van het ontbreken van een geleidebiljet bij de levering van eieren van hennen met vrije uitloop aan een niet bij de Stichting aangeslotene, volstaat met het geven van een waarschuwing aan de producent en afziet van het opmaken van een berechtingsrapport. Pas bij een volgende constatering door een controleur wordt een berechtingsrapport opgemaakt.
Uit de uitspraak van het tuchtgerecht noch uit het dossier blijkt dat bij appellant sprake is van recidive. Het College is dan ook van oordeel dat - wat er ook zij van het aantal geleidebiljetten dat appellant mogelijk niet tijdig of correct heeft aangevraagd - de Stichting, gelet op het door haar kennelijk gehanteerde werkkader en onder deze omstandigheden, had moeten afzien van het opmaken van een berechtingsrapport en had moeten volstaan met een waarschuwing aan appellant. De omstandigheid dat de controle van de Stichting een langere periode bestrijkt en dat als gevolg daarvan het aantal mogelijk gebrekkige geleidebiljetten groter is dan wanneer de controle vaker zou geschieden, maakt dat niet anders.
Het College kan, gelet op het voorgaande, in het midden laten de vraag of in dit geval sprake is van overtreding van bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regelen dan wel van regelen die door de Stichting zelf zijn vastgesteld, alsmede de vraag of in dat laatste geval, gelet op het bepaalde bij artikel 13, eerste lid, Landbouwkwaliteitswet, plaats is voor het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel op grond van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
5.4 Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat het beroep van appellant gegrond is en de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en zal, nu de Stichting had moeten volstaan met een waarschuwing aan appellant, bepalen dat aan appellant geen maatregel wordt opgelegd.
5.4 Deze uitspraak steunt, behalve op de in rubriek 2 genoemde bepalingen, op artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet en titel V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
6. De beslissing
Het College:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
bepaalt dat aan appellant geen tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. J.L.W. Aerts en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008.
w.g. B.Verwayen w.g. S. van Noordt