ECLI:NL:CBB:2008:BF1172

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/642
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van rechtspersoon Media Nova B.V. door de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 april 2008 uitspraak gedaan over de ontbinding van de rechtspersoon Media Nova B.V. De appellante, Media Nova B.V. in liquidatie, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden, dat op 18 juli 2007 was genomen. Dit besluit volgde op een bezwaar dat appellante had ingediend tegen een eerder besluit van 10 mei 2007, waarin de Kamer had besloten tot ontbinding van de vennootschap op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (BW). De procedure begon met een beroepschrift dat op 28 augustus 2007 bij het College was ingekomen.

De grondslag van het geschil lag in de toepassing van de artikelen 2:19 en 2:19a BW, die de voorwaarden voor ontbinding van rechtspersonen regelen. De Kamer had vastgesteld dat Media Nova B.V. niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze artikelen, waaronder het niet voldoen aan financiële verplichtingen en het niet tijdig openbaar maken van jaarrekeningen. Appellante betwistte echter dat de Kamer de juiste procedure had gevolgd en stelde dat zij niet adequaat was geïnformeerd over de ontbinding.

Het College heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onbevoegdelijk was genomen, omdat het niet door het bevoegde bestuursorgaan, het Algemeen Bestuur van de Kamer, was ondertekend. Hierdoor was het beroep van appellante gegrond en werd het bestreden besluit vernietigd. De Kamer werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van het College. Tevens werd de Kamer veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 322,00, en moest zij het griffierecht van € 285,00 vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
vijfde enkelvoudige kamer
AWB 07/642 8 april 2008
24100 Ontbinding rechtspersonen
Uitspraak in de zaak van:
Media Nova B.V. in liquidatie, statutair gevestigd te Den Haag, appellante,
gemachtigde: A.F.H. van Wasbeek, directeur van de Haagse Advies Groep,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden, te Den Haag, verweerster,
gemachtigde: mr. R. van Steveninck, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Bij een op 28 augustus 2007 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 18 juli 2007.
Bij dit besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van verweerster van 10 mei 2007, strekkende tot ontbinding van Media Nova B.V., op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Bij brief van 20 november 2007 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 25 januari 2008 heeft verweerster een namens het College gestelde vraag beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2008. Aldaar was de gemachtigde van verweerster aanwezig. De vertegenwoordiger van appellante was niet in staat tijdig ter zitting te verschijnen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De artikelen 2:19 en 2:19a van het BW luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2:19
1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
(…);
e. door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken als bedoeld in artikel 19a;
(…).
3. Aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven wordt van de ontbinding opgaaf gedaan: (…), in het geval als bedoeld in lid 1, onder e door de Kamer van Koophandel en Fabrieken (…).
5. De rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. In stukken en aankondigingen die van hem uitgaan, moet aan zijn naam worden toegevoegd: in liquidatie.
(…).
Artikel 2:19a
1. Een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar die rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste twee van de hiernavolgende omstandigheden zich voordoen:
a. de rechtspersoon heeft het voor zijn inschrijving in het handelsregister of voor de inschrijving van een aan hem toebehorende onderneming verschuldigde bedrag niet voldaan gedurende ten minste een jaar na de datum waarvoor hij dat bedrag had moeten voldoen;
(…);
c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397;
(…).
2. Een in het handelsregister ingeschreven vereniging of stichting, die niet een onderneming drijft die in het handelsregister staat ingeschreven, wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar de rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat de omstandigheid, genoemd in het lid 1 onder b, zich voordoet en zij ten minste een jaar in gebreke is het voor inschrijving in het handelsregister verschuldigde bedrag te voldoen.
3. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens gebleken is dat een rechtspersoon als bedoeld in de leden 1 en 2 voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aangetekende brief aan hun laatst bekende adres mee, dat zij voornemens is tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. De Kamer schrijft deze mededeling in het register. (…).
4. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de aangetekende brief ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die ingevolge het derde lid zijn vermeld, zich niet of niet meer voordoen.
5. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders.
6. De Kamer doet van de ontbinding een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…).
(…).
8. Indien tegen een beschikking als bedoeld in lid 4, beroep wordt ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven schrijft de Kamer dat in het register in. (…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Blijkens een uittreksel, gedateerd 16 oktober 2007, van het handelsregister stond laatstelijk in dit register ingeschreven de besloten vennootschap Media Nova B.V., statutair gevestigd te Den Haag. Als correspondentieadres van de vennootschap stond Postbus * te Den Haag genoteerd, zijnde de postbus van verweerster. Voorheen stond het adres A te Rotterdam vermeld. Als bestuurder van de vennootschap stond vermeld B, met diens adres aan C, Malmö, Zweden.
- Bij aangetekende brieven van 14 maart 2007, gericht aan appellante op haar adres te Rotterdam en aan haar bestuurder op diens adres in Malmö, heeft verweerster hen op grond van artikel 2:19a, derde lid, BW in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van appellante over te gaan op gronden vermeld in het tweede lid van artikel 2:19a BW.
- Bij besluit van 10 mei 2007 heeft verweerster appellante op grond van artikel 2:19a, vierde lid, BW ontbonden.
- Bij brief van 19 juni 2007 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het ontbindingsbesluit.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is aan appellante te kennen gegeven dat geen mogelijkheden tot herstel van de vennootschap bestaan en dat het bezwaar wordt afgewezen.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt dat verweerster een verkeerd adres heeft gebruikt en ook overigens ernstig is tekort geschoten om belanghebbenden te bereiken voordat zij de zware maatregel van ontbinding nam. Aan de wettelijke waarborgen van artikel 2:19a BW is geen recht gedaan.
5. De beoordeling van het geschil
Het College zal allereerst ambtshalve beoordelen of het bestreden besluit bevoegdelijk is genomen.
Het nemen van ontbindingsbesluiten als hier aan de orde behoort tot de bevoegdheid van het Algemeen Bestuur van verweerster. Binnen het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het eveneens het Algemeen Bestuur dat dient te beslissen op een bezwaar tegen een ontbindingsbesluit.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster een document overhandigd, waaruit blijkt dat het Algemeen Bestuur in zijn vergadering van 25 september 2003 heeft besloten de algemeen directeur te mandateren als degene die bevoegd is de ontbindingsbeschikkingen te nemen op grond van artikel 2:19a BW, waarbij is bepaald dat de algemeen directeur deze bevoegdheid kan ondermandateren aan de directeur Wetsuitvoering. Tevens is besloten een bezwarencommissie in te stellen die is samengesteld uit de algemeen directeur en twee leden van het dagelijks bestuur.
Het College heeft geconstateerd dat, in lijn met het mandaatbesluit, het ontbindingsbesluit van 10 mei 2007 is ondertekend door de directeur Wetsuitvoering.
Het College heeft echter niet kunnen vaststellen dat de thans bestreden beslissing op bezwaar van 18 juli 2007 bevoegdelijk is genomen. Die beslissing is genomen door de commissie bezwaarschriften Haaglanden en is namens deze commissie ondertekend door de algemeen directeur. Uit de tekst van de beslissing blijkt ook op diverse plaatsen dat deze in zelfstandigheid door de commissie is genomen. Nergens blijkt dat de beslissing door of namens het bevoegde bestuursorgaan, te weten het Algemeen Bestuur van verweerster, is genomen.
Gezien het vorenstaande is het College van oordeel dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen. Het beroep van appellante is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Verweerster zal opnieuw op het bezwaar van appellante moeten beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij de nieuwe beslissing die door, of bevoegdelijk namens, het Algemeen Bestuur moet worden genomen, kunnen tevens de argumenten die appellante in beroep bij het College naar voren heeft gebracht, worden betrokken.
Het College acht termen aanwezig verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1, ad € 322,00 per punt).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig
euro), onder aanwijzing van verweerster als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge:
tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.
w.g. J.A. Hagen w.g. C.G.M. van Ede