Aan de orde is de vraag of verweerder bij het bepalen van de hoogte van de aangevraagde subsidies terecht een maximering van 7.000 vollasturen heeft gehanteerd. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.3 De berekening van het subsidiebedrag geschiedt op grond van de in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Regeling opgenomen elementen. Noch in dat artikel noch in enige andere bepaling van de Regeling is bepaald dat hierbij wordt uitgegaan van een maximering van 7.000 vollasturen per jaar. Aangezien deze norm niet in de Regeling is opgenomen, kan aan het in het aanvraagformulier tussen haakjes vermelden van dit maximum aantal uren waarvoor subsidie kan worden verkregen, gelet op het stelsel van de toepasselijke regelgeving geen beslissende betekenis toekomen.
Een aanvraagformulier kan er naar zijn aard niet toe dienen op een wezenlijk punt normen te introduceren en geeft naar het oordeel van het College in beginsel slechts de vorm van de aanvraag, waarbij inhoudelijk niet verder kan worden gegaan dan het geven van een toelichting op de voor subsidie van belang zijnde elementen, zoals die in dit geval zijn opgenomen in artikel 4 van de Regeling. Dat dit in de onderhavige regeling en bijbehorend formulier anders is, volgt noch uit tekst, toelichting of stelsel van de Regeling.
De betekenis die verweerder aan de in het aanvraagformulier opgenomen maximering van het aantal vollasturen heeft toegekend, verdraagt zich derhalve niet met - artikel 4 van - de Regeling. Uit de stukken blijkt dat een productiehoeveelheid waarbij een installatie beduidend meer vollasturen per jaar draait, technisch mogelijk is en dat een daarop gebaseerde raming - afhankelijk van factoren als type installatie en mate van onderhoud - niet zonder meer als onrealistisch buiten beschouwing kan worden gelaten.
Door onverkort vast te houden aan de - door hem ten onrechte als norm gehanteerde - 7.000 vollasturen, heeft verweerder hiermee bij het bestreden besluit ten onrechte geen rekening gehouden. Verweerder had derhalve moeten beoordelen of, gelet op de bij de aanvraag onder meer overgelegde gegevens betreffende de capaciteit van de vergistingsinstallatie, de door de aanvrager gegeven onderbouwing van zijn opgave dat hij meer vollasturen kan realiseren dan de meergenoemde 7.000, voor de vaststelling van de in artikel 4 van de Regeling bedoelde maximum jaarproductie al dan niet kan worden aanvaard. Door dit na te laten is de vaststelling van de maximale jaarproductie in kWh in het in bezwaar gehandhaafde besluit tot subsidieverlening derhalve ontoereikend gemotiveerd.
6.4 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellante moeten beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet hierop laat het College de overige beroepsgronden van appellante buiten bespreking.
6.5 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een wegingsfactor 1, ad € 322,-- per punt).