ECLI:NL:CBB:2008:BF0236

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/287
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure tegen registeraccountant wegens vermeende schending van beroepsnormen

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een tuchtprocedure tegen de maatschap SynCount Accountants & Belastingadviseurs, die in beroep ging tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Registeraccountants. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een klacht die door SynCount was ingediend tegen een registeraccountant, B RA, op 8 november 2006. De Raad van Tucht had op 24 april 2007 de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard, waarna SynCount op 2 mei 2007 beroep aantekende bij het College.

Tijdens de zitting op 8 juli 2008 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de appellante als de betrokkene aanwezig waren. De kern van de klacht was dat de Raad van Tucht ten onrechte betekenis had toegekend aan eerdere faxberichten van de betrokkene aan de accountant, die volgens appellante niet als verzoek om inlichtingen konden worden aangemerkt. Het College oordeelde dat de betrokkene geen oordeel had gegeven over de arbeid van DHS, maar slechts een beschrijving had gegeven van de gevolgen van een dividendbesluit in de aangifte vennootschapsbelasting.

Het College concludeerde dat de verwijten die door de advocaat van Conew B.V. aan DHS werden gemaakt, niet voor rekening van de betrokkene kwamen. De grief van appellante werd verworpen, en het College besloot het beroep van SynCount te verwerpen. De beslissing is gebaseerd op de Wet op de Registeraccountants en artikel 33 GBR-1994, waarbij het College de eerdere beslissing van de Raad van Tucht bevestigde.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/287 19 augustus 2008
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
de maatschap SynCount Accountants & Belastingadviseurs, te Bodegraven, appellante van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 24 april 2007, met kenmerk R 584,
gemachtigde: A AA FB, vennoot van appellante.
1. De procedure
Bij brief van 24 april 2007 heeft de raad van tucht appellante afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, bij brief van 8 november 2006 door appellante ingediend tegen B RA (hierna: betrokkene).
Bij beroepschrift, ingekomen op 2 mei 2007, heeft appellante tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 9 mei 2007 stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 8 juli 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is daar verschenen bij gemachtigde. Betrokkene is in persoon verschenen.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht van appellante in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellante voert als grief aan dat de raad van tucht ten onrechte betekenis heeft toegekend aan eerdere faxberichten van betrokkene aan de betreffende accountant. Deze kunnen volgens appellante niet worden aangemerkt als een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 33 GBR-1994, te meer daar het gaat om een beoordelend stuk dat is gemaakt einde 2006. De verplichting om de andere accountant in de gelegenheid te stellen inlichtingen te geven gold derhalve onverkort en betrokkene heeft dit volgens appellante ten onrechte nagelaten. Ter zake van deze grief overweegt het College het volgende.
3.2 Betrokkene heeft aan de advocaat van Conew B.V. een schriftelijke uiteenzetting verstrekt ten behoeve van het door Conew B.V. tegen het vonnis van 15 maart 2006 van de rechtbank Amsterdam (rolnummer 307310/H 05-111) ingestelde hoger beroep. Bij dit vonnis is Conew B.V. veroordeeld om aan DHS Accountants - thans SynCount Accountants & Belastingadviseurs - een bedrag te betalen van € 16.815,64, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente.
In de hiervoor genoemde schriftelijke uiteenzetting heeft betrokkene onder meer het volgende naar voren gebracht.
“Naar aanleiding van Uw vraag om nog eens uit de doeken te doen wat de consequenties zijn van het opvoeren door DHS van een dividendbesluit van 6 juni 2001 in de aangifte vennootschapsbelasting 2001 bericht ik u als volgt
Om maar gelijk met de conclusie in huis te vallen :
Het ligt voor de hand aan te nemen dat dit is gedaan om te voorkomen dat Wim Jagtenberg een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting over 2001 zou moeten betalen. Een andere reden is niet denkbaar.
(…)”
3.3 Artikel 33 GBR-1994 verbiedt de registeraccountant een oordeel te geven omtrent de arbeid van een andere accountant alvorens hem in de gelegenheid te hebben gesteld inlichtingen te geven. Anders dan de raad van tucht is het College van oordeel dat betrokkene met de schriftelijke uiteenzetting geen oordeel heeft gegeven over de arbeid van DHS, maar een beschrijving van wat volgens hem de gevolgen zijn van het verwerken van het dividendbesluit van 6 juni 2001 in de aangifte vennootschapsbelasting 2001. Het College neemt hierbij in aanmerking dat - zoals eerder is overwogen in de uitspraak van het College van 14 juni 2007 (AWB 06/542; <www.rechtspraak.nl>, LJN: BA8750) - de werkzaamheden van DHS bestonden uit het afgeven van een samenstellingsverklaring en derhalve de directie van Conew in de eerste plaats verantwoordelijk was voor de juistheid van de aan betrokkene verstrekte gegevens. De naam DHS wordt door betrokkene in de uiteenzetting verder ook niet meer genoemd.
De verwijten die - onder verwijzing naar de schriftelijke uiteenzetting van betrokkene - door de advocaat in de betreffende procedure jegens DHS worden gemaakt, komen voor rekening van de advocaat en niet voor rekening van betrokkene.
De grief van appellante slaagt niet.
3.4 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van appellante moet worden verworpen.
3.5 De hierna te vermelden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet op de Registeraccountants en artikel 33 GBR-1994.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. M.A. Fierstra en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2008.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.A. Voskamp