ECLI:NL:CBB:2008:BF0041

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/832
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen tariefbeschikkingen in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Stichting gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster, dat de bezwaren van appellante tegen twee tariefbeschikkingen niet-ontvankelijk verklaarde. De tariefbeschikkingen betroffen de tariefstelling voor huisartsenzorg en de module farmaceutische hulp van apotheekhoudende huisartsen, genomen op 6 en 18 december 2006. Appellante stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de tariefstelling hen specifiek raakt, gezien hun statutaire doelstelling om de belangen van gemoedsbezwaarden te behartigen.

De procedure begon met een beroep dat op 23 oktober 2007 werd ingediend. Verweerster had in haar bestreden besluit overwogen dat de statutaire doelomschrijving van appellante te algemeen was en dat de tariefbeschikkingen geen verzekering betroffen, maar slechts een declaratietitel. Appellante betoogde echter dat de wijziging in de tariefsystematiek hen direct raakt, vooral omdat zij een aparte vergoeding in de vorm van een inschrijftarief verschuldigd zijn.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat verweerster een onjuiste uitleg had gegeven van de statuten van appellante. Het College concludeerde dat appellante wel degelijk belanghebbende was, omdat de tariefbeschikkingen ook niet-verzekerden, waaronder gemoedsbezwaarden, raken. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerster op om opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd verweerster veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- en moest het griffierecht van € 285,-- vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/832 31 juli 2008
13755 Wet tarieven gezondheidszorg
Huisartsen
Uitspraak in de zaak van:
Stichting gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen, te Veenendaal, appellante,
gemachtigden: mr. L. Alberts, advocaat te Hardinxveld-Giessendam, en mr. A. Klaassen, advocaat te Veenendaal,
tegen
Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
gemachtigden: mr. R.N. van Donk en mr. A.L.J. Domevscek, beiden werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 23 oktober 2007, bij het College per faxbericht binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 12 september 2007.
Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante gericht tegen twee tariefbeschikkingen van 6 en 18 december 2006 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 21 december 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brieven van 24 en 25 april 2008 heeft appellante nadere stukken ingediend.
Op 8 mei 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante, vertegenwoordigd door haar bestuurslid A en bijgestaan door haar gemachtigde mr. A. Klaassen, alsmede de gemachtigden van verweerster hun standpunten hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" Artikel 105
1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2. Met betrekking tot besluiten waarbij consumenten of patiënten belanghebbend kunnen zijn, worden voor de toepassing van het eerste lid op landelijk niveau werkzaam zijnde consumenten- en patiëntenorganisaties als belanghebbenden aangemerkt. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 6 december 2006, nummer 5100-1900-07-1, verzonden 18 december 2006, en op 18 december 2006, nummer 5000-1900-07-1, verzonden 21 december 2006, heeft verweerster tariefbeschikkingen genomen inzake respectievelijk de tariefstelling voor huisartsenzorg en de tariefstelling voor de module farmaceutische hulp van apotheekhoudende huisartsen.
- Bij brief van 22 januari 2007 heeft appellante tegen die tariefbeschikkingen bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 maart 2007 heeft appellante de gronden ingediend.
- Bij brief van 19 februari 2007 heeft appellante verweerster op verzoek haar statuten toegezonden.
- Artikel 3 van de statuten van appellante luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
" 1. De stichting stelt zich ten doel het behartigen van de belangen van gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen.
2. De stichting tracht dit doel te bereiken door:
(…)
f. het streven naar kostenbesparing of -bewaking (…);
g. andere middelen die dienstbaar kunnen zijn aan het doel van de stichting. "
- Op 24 mei 2007 is een hoorzitting gehouden.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft verweerster overwogen dat de statutaire doelomschrijving van appellante is beperkt tot de belangen van gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen, terwijl de bekostigingswijze van de huisartsenzorg niet afhankelijk is van een verzekering. De door appellante bestreden inschrijftarieven zijn geen verzekering, maar slechts een declaratietitel. In het verweerschrift heeft verweerster hieraan toegevoegd dat de in bezwaar bestreden tariefbeschikkingen het collectieve belang dat appellante behartigt niet in het bijzonder raken. De statutaire doelomschrijving is volgens verweerster te algemeen geformuleerd om appellante als belanghebbende aan te merken.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft betoogd dat zij wel degelijk belanghebbende bij de twee tariefbeschikkingen is, zodat verweerster haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens appellante worden gemoedsbezwaarden tegen verzekeringen op een van huisartsen en verzekerden te onderscheiden wijze, getroffen door de tarifering, aangezien zij een aparte vergoeding in de vorm van een inschrijftarief verschuldigd zijn. Verweerster heeft bovendien de statutaire doelomschrijving onjuist gelezen: verzoekster ageert niet tegen verzekeringen, maar behartigt de belangen van degenen die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekeringen, aldus verzoekster. Onder verwijzing naar artikel 3, tweede lid, onder f, van de statuten stelt appellante dat het opkomen tegen de bekostigingssystematiek van de huisartsenzorg tot haar bijzondere doel gerekend dient te worden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep bij de administratieve rechter in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken. Artikel 105, eerste lid, Wmg bepaalt dat het recht om bij het College beroep in te stellen is voorbehouden aan een belanghebbende.
Bij de beantwoording van de vraag of appellante belanghebbende is bij de twee tariefbeschikkingen waartegen zij bezwaar heeft gemaakt, stelt het College voorop dat appellante niet kan worden aangemerkt als een consumenten- of patiëntenorganisatie als bedoeld in artikel 105, tweede lid, Wmg. De belangen die appellante blijkens haar statutaire doelstelling behartigt, betreffen immers noch die van (zorg)consumenten in algemene zin noch die van patiënten in het bijzonder.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of appellante kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 105, eerste lid, Wmg juncto artikel 1:2 Awb.
Dit is het geval indien het belang van appellante rechtstreeks bij de twee - in bezwaar - bestreden tariefbeschikkingen is betrokken. Op grond van artikel 1:2, derde lid, Awb worden de algemene en collectieve belangen die appellante krachtens haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt, mede als haar belangen beschouwd.
Het College komt met appellante tot de slotsom dat verweerster bij het bestreden besluit een onjuiste uitleg heeft gegeven van de statuten van appellante. Appellante richt zich immers niet tegen verzekeringen als zodanig, maar zij beoogt de belangen te behartigen van degenen die gemoedsbezwaren hebben tegen verzekeringen. Derhalve komt het College aan een beoordeling van de vraag of onderdelen van de tariefbeschikkingen al dan niet als verzekering kunnen of moeten worden aangemerkt, niet toe.
Voorts is het College van oordeel dat, anders dan verweerster heeft gesteld, de doelstelling van appellante voldoende specifiek is voor een beoordeling of de tariefbeschikkingen haar rechtstreeks raken. In dit verband stelt het College vast dat de in bezwaar bestreden tariefbeschikkingen betrekking hebben op maximumtarieven, die zowel van toepassing zijn op verzekerden als op (principieel) niet verzekerden. De bij deze tariefbeschikkingen doorgevoerde wijziging in de tariefsystematiek houdt - anders dan voorheen - in dat indien een beroep wordt gedaan op de (apotheekhoudende) huisarts, steeds naast een tarief voor de desbetreffende prestatie tevens een inschrijftarief verschuldigd is. Deze wijziging treft naar appellante vooralsnog onweersproken heeft gesteld, in het bijzonder de niet verzekerden, waaronder - ook - de groep van gemoedsbezwaarden.
Naar het oordeel van het College moet het er dan ook voor worden gehouden dat sprake van een belang, waarvoor appellante specifiek opkomt. Dit volgt niet alleen uit haar statutaire doelstelling, maar ook uit haar feitelijke werkzaamheden, waarbij valt te wijzen op de voorstellen die zij in haar brief van 12 mei 2007 aan de Minister van VWS heeft gedaan en de correspondentie die appellante heeft gevoerd met huisartsen over de mogelijkheid van een afwijkend tarief.
5.2 Gezien het voorgaande heeft verweerster bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante gericht tegen de twee tariefbeschikkingen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd en verweerster dient opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,--, op basis van twee punten tegen een waarde van € 322,-- per punt.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro), onder aanwijzing van de Nederlandse Zorgautoriteit als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Nederlandse Zorgautoriteit aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,--
(zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2008.
w.g. M.A. van der Ham w.g. M.B.L. van der Weele