ECLI:NL:CBB:2008:BD6138

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/454
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen registeraccountant en beoordeling van beroepsprocedure

In deze zaak, die werd behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een tuchtklacht tegen registeraccountant C RA, ingediend door Tiwa Amazone Holding B.V. en A. De klacht was gericht tegen de wijze waarop betrokkene zijn collega D adviseerde met betrekking tot een forensisch rapport. De raad van tucht te Amsterdam had de klacht eerder ongegrond verklaard, waarna appellanten in beroep gingen. Tijdens de zitting op 10 april 2008 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. Het College constateerde dat de raad van tucht in zijn beslissing enkele feiten als vaststaand had aangemerkt, waarvan de juistheid niet was komen vast te staan. Dit betrof onder andere de weergave van een telefoongesprek en de interpretatie van de gedragingen van betrokkene. Het College oordeelde dat de gewraakte gedragingen van betrokkene niet plaatsvonden in reactie op een verzoek om advies, maar in het kader van een interviewverzoek. Het College concludeerde dat er geen gedragsregel was die betrokkene verplichtte tot het adviseren van intrekking van het rapport. De suggestie van appellanten dat betrokkene verbetering van het rapport onmogelijk had gemaakt, werd eveneens verworpen. Uiteindelijk oordeelde het College dat betrokkene niet in strijd had gehandeld met de gedrags- en beroepsregels voor registeraccountants, en verwierp het beroep van appellanten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/454 24 juni 2008
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
Tiwa Amazone Holding B.V. en A, beide te B, appellanten van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: de raad van tucht), gewezen op 24 april 2007, kenmerk R 581,
gemachtigde: P.T. Lakeman, voorzitter van de Stichting Onderzoek Bedrijfs Informatie, te Nieuwersluis.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 24 april 2007, heeft de raad van tucht appellanten afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, bij brief van 30 september 2006 door appellanten ingediend tegen C RA (hierna: betrokkene).
Bij een op 25 juni 2007 ingediend beroepschrift hebben appellanten tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 28 juni 2007 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 8 oktober 2007 heeft betrokkene een reactie op het beroep ingediend.
Op 10 april 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van appellanten, alsmede betrokkene, bijgestaan door mr. J. Garvelink, hun standpunten hebben toegelicht.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van de klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, voorzover niet door appellanten betwist, wordt verwezen naar de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Zoals appellanten ter zitting hebben verduidelijkt, is hun klacht ertegen gericht dat betrokkene werkzaam bij KPMG Nederland zijn collega D werkzaam bij KPMG Brazilië niet onomwonden heeft geadviseerd het door D opgestelde forensisch rapport in te trekken en te vervangen door een rapport waarin ook de standpunten van appellant A zouden zijn verwerkt.
De raad van tucht heeft in de bestreden tuchtbeslissing de klacht ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de raad van tucht een overweging opgenomen voor het geval de klacht mocht uitgaan van de opvatting dat betrokkene mede tuchtrechtelijk aansprakelijk is te achten voor beweerdelijke fouten van de Braziliaanse collega. Het College stelt vast dat de raad van tucht deze overweging niet ten grondslag heeft gelegd aan de beoordeling van de hiervoor geformuleerde klacht, zodat de overweging geen bespreking behoeft.
3.2 Met appellanten heeft het College geconstateerd dat de raad van tucht in de bestreden tuchtbeslissing een aantal feiten als vaststaand heeft aangemerkt waarvan de juistheid minstgenomen niet is komen vast te staan. Zo bevat overweging 2.5 de inhoud van het telefoongesprek op 1 november 2005 tussen betrokkene en D, zonder dat daarbij is vermeld dat het de weergave door D betreft. Verder blijkt uit de stukken niet of het D of betrokkene was die intrekking van het rapport geen optie vond; niettemin is in overweging 2.6 vermeld dat het D was. Ook de vermelding in overweging 2.6 dat D zich niet gebonden achtte aan de voor Nederlandse registeraccountants geldende normen, blijkt niet uit het dossier. Tot slot moet met appellanten worden geoordeeld dat niet uit de stukken blijkt dat betrokkene D de suggestie heeft gedaan het rapport in te trekken, zoals in overweging 2.7 wel is vermeld.
Hoewel de bestreden tuchtbeslissing feitelijke grondslag mist wat betreft de vermelding van de hiervoor genoemde feiten als vaststaand, ziet het College niettemin geen reden om de tuchtbeslissing op deze grond te vernietigen. Daartoe overweegt het College het volgende.
3.3 Bij de beoordeling van de klacht stelt het College allereerst vast dat de gewraakte gedragingen van betrokkene niet hebben plaatsgevonden in reactie op een verzoek van D om advies, maar in reactie op diens verzoek aan betrokkene om appellant A namens D alsnog te interviewen. De gewraakte gedragingen kort gezegd het niet adviseren van intrekking en vervanging van het rapport dienen te worden bezien in het feitelijke kader waarin ze zich hebben voorgedaan, namelijk bij de onderbouwing door betrokkene van zijn herhaalde weigering om aan dit verzoek te voldoen. Naar het oordeel van het College is er geen gedrags- of beroepsregel die betrokkene in het kader van het beperkte intercollegiale contact als hier aan de orde was, verplichtte tot het spontaan en ongevraagd adviseren van intrekking en vervanging van het rapport door zijn Braziliaanse collega. Of betrokkene al dan niet een financieel belang had bij KPMG Brazilië, zoals appellanten hebben gesteld, doet daarbij niet ter zake. Voorts bevat het dossier naar het oordeel van het College geen aanknopingspunt voor de juistheid van de suggestie van appellanten dat betrokkene verbetering van het rapport onmogelijk heeft gemaakt. Het door D gewenste interview van appellant A kon immers ook door ieder ander dan betrokkene worden uitgevoerd, terwijl betrokkene op grond van de in Nederland geldende regels juist alle reden had op het verzoek van D niet in te gaan.
Met de raad van tucht is het College daarom van oordeel dat betrokkene niet heeft gehandeld in strijd met artikel 5 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 dat bepaalt dat de registeraccountant zich onthoudt van al hetgeen schadelijk is voor de eer van de stand der registeraccountants.
3.5 Gezien het voorgaande dient het beroep te worden verworpen.
Na te melden beslissing op het beroep berust op Titel IIa van de Wet op de Registeraccountants.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. J.L.W. Aerts en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2008.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.B.L. van der Weele