5. De beoordeling
5.1 Het geding draait om de kanalisatiestatus van Hippotwin die gevolgen heeft voor de vraag of al dan niet een recept van een dierenarts nodig is om het middel aan de houder van een dier af te leveren.
5.2 Uit de bepalingen van de Diergeneesmiddelenregeling volgt dat Hippotwin thans alleen nog met recept van een dierenarts kan worden afgeleverd. Uit artikel 77, eerste lid, onder m, DGR volgt namelijk dat de bepalingen van hoofdstuk IV DGW van toepassing zijn op Hippotwin, aangezien het een diergeneesmiddel is dat mede bestemd is voor toepassing bij voedselproducerende dieren, terwijl het niet behoort tot de uitzonderingen genoemd in artikel 77b, eerste lid, DGR. Uit artikel 77a, eerste lid, onder a, DGR volgt, kort gezegd, dat erkende handelaren Hippotwin alleen op recept van een dierenarts mogen verkopen.
5.3 Het betoog van verzoekster komt erop neer dat zij meent dat Hippotwin, net als de diergeneesmiddelen genoemd in artikel 77b, eerste lid, DGR, moet worden vrijgesteld van de receptplicht.
5.3.1 In dat kader dient de vraag te worden beoordeeld of de receptplicht voor Hippotwin in overeenstemming is met artikel 29, tweede lid, DGW. Uit deze bepaling volgt namelijk dat indien Hippotwin geen gevaar voor de gezondheid van mens of dier dan wel schade voor het milieu kan opleveren indien het middel zonder tussenkomst van een dierenarts wordt toegepast, hoofdstuk IV DGW niet van toepassing mag zijn en de receptplicht van artikel 77a, eerste lid, onder a, DGR niet voor Hippotwin mag gelden.
Verweerder heeft het criterium van gevaar voor de gezondheid van mens of dier dan wel schade voor het milieu ingevuld aan de hand van de criteria genoemd in Richtlijn 2006/130, zo leidt de voorzieningenrechter af uit het betoog van verweerder, alsmede de tekst van artikel 77b DGR. Het bestreden besluit is erop gebaseerd dat toepassing van Hippotwin gevaar voor de gezondheid van dieren meebrengt. Het betoog van verzoekster dat geen sprake is van gevaar voor de volksgezondheid aangezien Hippotwin eenvoudig is toe te dienen en geen residuen achterblijven in het behandelde dier en terechtkomen in de voedselketen, doet naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet terzake: ook indien geen sprake is van gevaar voor de volksgezondheid, kan wel gevaar bestaan voor de gezondheid van dieren.
In Richtlijn 2006/130 wordt de mogelijkheid dat resistentie tegen anthelmintica optreedt, als gevaar voor de gezondheid van dieren beschouwd, zo leidt de voorzieningenrechter uit artikel 2, onder h, alsmede punt 5 van de considerans van Richtlijn 2006/130 af. Verzoekster heeft betoogd dat geen sprake is van gevaar, aangezien het speculatief is of, en zo ja, op welke termijn, daadwerkelijk (volledige) resistentie van wormen tegen anthelmintica zal optreden. Dit betoog treft echter geen doel, aangezien reeds de mogelijkheid dat resistentie optreedt, in de richtlijn wordt beschouwd als gevaar voor de gezondheid van dieren.
5.3.2 Verzoekster heeft erkend dat er een zij het minimale kans op resistentie bij gebruik van Hippotwin bestaat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen reden om te twijfelen aan het oordeel van verweerder dat toepassing van Hippotwin zonder tussenkomst van een dierenarts gevaar voor de gezondheid van dieren kan opleveren. Dat verweerder Hippotwin niet op de individuele productkenmerken heeft beoordeeld, zoals verzoekster heeft betoogd, is daarbij niet van belang. Ook de stelling van verzoekster dat diergeneesmiddelen die meer gevaar opleveren dan Hippotwin wel zonder recept verkrijgbaar zijn, kan niet slagen, reeds omdat die diergeneesmiddelen geen anthelmintica betreffen.
Nu Hippotwin gevaar voor de gezondheid van dieren kan opleveren, acht de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, de receptplicht niet in strijd met artikel 29, tweede lid, DGW.
5.4 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen reden het bestreden besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren gericht tegen de mededeling in de brief van 8 augustus 2007 in dit stadium van de procedure onrechtmatig te oordelen. Dat de receptplicht problemen voor verzoekster meebrengt, doordat de vraag naar Hippotwin via erkende handelaren zal afnemen, is niet van zodanig belang dat, gelet op bovenstaande voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, in afwachting van de behandeling van het beroep door het College niettemin toch een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen reden.