5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uit artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep van appellante, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van appellante, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 27 juni 2007, aangezien bij dit besluit niet aan het bezwaar tegemoet is gekomen. Appellante heeft haar beroep wegens niet tijdig beslissen uitdrukkelijk gehandhaafd en hiertoe aangevoerd dat de uitvoering van het project twee jaar vertraging heeft opgelopen, waardoor schade is ontstaan. Appellante heeft een extra partner ter financiële ondersteuning moeten nemen. Het College overweegt dienaangaande dat deze belangen ook betrokken kunnen worden bij de beoordeling van het beroep gericht het bestreden besluit. Hieruit volgt dat appellante geen afzonderlijk belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van dat besluit. Dat beroep moet derhalve wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.2 Ter beantwoording staat de vraag of verweerder op zorgvuldige wijze en op goede gronden tot de beslissing is gekomen dat het aangevraagde project geen project is in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, 2°, Besluit. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.3 Het betoog van appellante dat de procedure die heeft geleid tot het primaire besluit onzorgvuldig is geweest en dat deze gebreken met de beslissing op bezwaar niet zijn hersteld kan niet worden aanvaard. Voor zover appellante heeft betoogd dat gebreken bij de voorbereiding van het primaire besluit vanwege het karakter van de procedure, zijnde een tenderprocedure, niet kunnen worden hersteld, is het College met verweerder van oordeel dat de behandeling van aanvragen zoals die in een tender aan de orde is, met zich brengt dat beoordeling plaatsvindt naar de stand van de aanvragen op de sluitingsdatum van de tender. Niet valt in te zien dat eventuele gebreken in de voorbereiding van het primaire besluit onder die omstandigheden niet meer zouden kunnen worden hersteld, aangezien verweerder bij de voorbereiding en beoordeling steeds uit moet gaan van de feiten en gegevens met betrekking tot de aanvraag, zoals die op de sluitingsdatum aanwezig zijn.
Dat - zoals appellante stelt - herstel niet mogelijk is, omdat geen gelijktijdige beoordeling in onderlinge vergelijking van alle aanvragen plaatsvindt valt evenmin in te zien, aangezien verweerder, evenals de adviescommissie, voor alle aanvragen gelijke beoordelingscriteria moet aanleggen, waartoe gelijktijdigheid van de beoordeling niet noodzakelijk is.
Gelet op het voorgaande hoeft niet te worden ingegaan op het betoog van appellante dat de procedure die verweerder hanteert bij de voorbereiding van primaire besluiten met betrekking tot aanvragen als die van appellante in algemene zin onzorgvuldig is.
5.4 Het College volgt appellante in haar betoog dat verweerder het bezwaar gegrond had moeten verklaren. In het bestreden besluit heeft verweerder immers vermeld dat bij de behandeling van het bezwaarschrift is gebleken dat de eerste projectanalyse een onvoldoende afgewogen beeld gaf van het project, alsmede dat uit het advies van de adviescommissie onvoldoende bleek op basis waarvan zij tot een oordeel is gekomen. Daarmee heeft verweerder in wezen beslist dat de bezwaren van appellante ten aanzien van de totstandkoming van het primaire besluit gegrond waren. Gelet hierop zal het bestreden besluit worden vernietigd.
5.5 Het College ziet evenwel redenen om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van de overwegingen, zoals hierna vermeld onder punt 5.6 en 5.7.
Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerder zijn besluit tot afwijzing van de aanvraag naar aanleiding van de bezwaren opnieuw heeft overwogen en tot de slotsom is gekomen dat deze afwijzing moet worden gehandhaafd, zij het op andere gronden.
5.6 Met betrekking tot appellantes grief dat de gebreken in de procedure niet zijn hersteld in bezwaar, omdat verweerder in de bezwaarschriftprocedure eveneens onzorgvuldig is geweest oordeelt het College als volgt.
5.6.1 Appellante voert in dit verband aan dat de tweede projectanalyse een onjuist beeld geeft van het project en een te groot gewicht heeft gekregen in de besluitvorming, te meer daar het project niet opnieuw is beoordeeld door de adviescommissie.
Het College stelt voorop dat het verweerder vrijstaat in het kader van het Besluit het instrument van de ambtelijke projectanalyse te hanteren ter voorbereiding van de besluitvorming. Het College acht het daarbij van belang dat een dergelijke analyse een voldoende afgewogen beeld van het aangevraagde project geeft. In dit verband is van belang dat verweerder een nieuwe projectanalyse heeft laten opstellen naar aanleiding van het bezwaar van appellante dat de eerste projectanalyse een onjuist beeld gaf van het project waarop de subsidieaanvraag betrekking had. Het College heeft hiervoor in rubriek 2 vastgesteld dat na het opstellen van de nieuwe projectanalyse op 13 februari 2007 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en appellante. Voorts heeft appellante, mede naar aanleiding van die bespreking, bij brief van 1 maart 2007 een nadere toelichting kunnen geven op de aanvraag. Blijkens het daarvan gemaakte verslag hebben medewerkers van verweerder de aanvraag, de nieuwe projectanalyse en de toelichting van appellante op 15 maart 2007 uitvoerig besproken en naar aanleiding van deze bespreking is de projectanalyse op enkele onderdelen aangepast. Onder die omstandigheden kan niet worden volgehouden dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, noch dat hij een eenzijdig beeld heeft gekregen van appellantes project en op een eenzijdige basis heeft beslist. Evenmin kan worden gezegd dat de projectanalyse in het onderhavige geval een te groot gewicht heeft gekregen. Verweerder heeft immers bij zijn besluitvorming eveneens de uitvoerige inbreng van appellante betrokken, en daarbij tevens het rapport van TNO in aanmerking genomen dat appellante aan verweerder ter beschikking heeft gesteld.
5.6.2 Met betrekking tot hetgeen appellante aanvoert ten aanzien van het achterwege blijven van een nieuw advies van de adviescommissie overweegt het College dat verweerder op grond van de gegevens die hij gedurende de bezwaarschriftprocedure heeft vergaard bij nader inzien tot de conclusie is gekomen dat het project geen project is in de zin van artikel 1, eerste lid, onder e, sub 2°, van het Besluit en derhalve niet voldoet aan het Besluit.
De artikelen 10 en 11 van het Besluit brengen mee dat verweerder de aanvraag onder die omstandigheden zonder raadpleging van de adviescommissie afwijst. Slechts projecten die wel aan het Besluit voldoen, worden aan de adviescommissie voorgelegd.
Voorts overweegt het College dat uit de stukken blijkt dat verweerder de adviescommissie desondanks heeft gevraagd om een nieuw advies, maar dat deze commissie daarvoor blijkens haar antwoord geen aanleiding heeft gezien. Het betoog van appellante treft aldus geen doel.
5.7 De kern van appellantes kritiek is daarin gelegen dat verweerder ten onrechte zou hebben geconcludeerd dat geen sprake is van een reeds gedemonstreerde techniek.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder bij de beoordeling van de subsidieaanvraag van appellante terecht de combinatie van de in het projectvoorstel uiteengezette combinatie van technieken bepalend geacht en is verweerder op goede gronden tot zijn oordeel gekomen dat deze combinatie niet eerder is gedemonstreerd. Hierbij neemt het College in aanmerking dat uit het door appellante ingebrachte conceptrapport van TNO over het project blijkt dat de combinatie van technieken die appellante voorstaat nog niet experimenteel is onderzocht, dat GreenModem een proces is dat in de ontwikkelingsfase zit, en dat de pyrolyse- en vergassingstappen nog niet bewezen zijn in de voorgestelde GreenModem configuratie als continue proces.
Voorts heeft appellante heeft naar aanleiding van het TNO-rapport ter zitting opgemerkt dat nog getest moet worden of met behulp van de combinatie van genoemde twee technieken een volcontinue proces kan worden bewerkstelligd, waarbij de warmte die vrijkomt uit het ene proces wordt gebruikt voor het instandhouden van het andere proces. Op grond hiervan komt het College tot het oordeel dat verweerder op goede gronden heeft beslist dat appellantes project geen project is in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, sub 2°, van het Besluit en derhalve niet voor de aangevraagde subsidie in aanmerking komt.
5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit zal worden vernietigd en dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zullen worden gelaten. Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- op basis van één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting tegen een waarde van € 322,-- per punt.