3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit, zoals dat luidt na het besluit van 5 oktober 2006, heeft verweerder de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
In hun aanvraag tot subsidieverlening van 23 oktober 2000 hebben appellanten aangegeven dat zij in samenwerkingsverband de fruittuin exploiteerden. Verweerder had op dat moment geen reden om aan te nemen dat er geen sprake was van een samenwerkingsverband dat voor gezamenlijke rekening en risico het landbouwbedrijf exploiteerde. Pas naar aanleiding van het toegezonden “wijzigingsformulier relatiegegevens” en het daarna ontvangen verzoek om de wijziging toch niet in het bedrijfsregistratiesysteem (BRS) door te voeren, is twijfel ontstaan of de fruittuin vanaf de aanvang van de subsidieverlening voor gezamenlijke rekening en risico van de vader, zoon en dochter dan wel alleen voor rekening en risico van de vader werd geëxploiteerd.
Met betrekking tot de voorwaarde dat sprake moet zijn van een (landbouw)bedrijf heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende gesteld. Uit de door appellanten ingediende stukken blijkt niet zonneklaar dat er slechts hobbymatig fruitteelt wordt bedreven. Uit een afschrift van de Belastingdienst blijkt dat appellanten als ondernemer een ontheffing hebben van administratieve verplichtingen. Verder duiden door appellanten ingediende nota’s op ondernemerschap met winstoogmerk. Nu de Regeling geen nadere eisen stelt aan de hoedanigheid van landbouwbedrijf, gaat verweerder er van uit dat voldaan is aan deze voorwaarde. Met betrekking tot de voorwaarde dat dit bedrijf voor gezamenlijke rekening en risico wordt geëxploiteerd heeft verweerder het volgende overwogen. Om te zien of voldaan is aan deze voorwaarde moet eerst de rechtsvorm worden bekeken. Betrokkenen hebben gesteld dat hun samenwerkingsverband niet is aan te merken als een maatschap. Wellicht zou sprake zijn van een vennootschap onder firma. Appellanten is diverse malen verzocht bewijsstukken over te leggen aan de hand waarvan de gezamenlijke exploitatie kan worden aangetoond. Uit de overgelegde bewijsstukken is niet op te maken door welke persoon of personen het bedrijf wordt geëxploiteerd. Evenmin is duidelijk of dit voor gezamenlijke rekening en risico gebeurt. Appellanten hebben aangevoerd dat het bedrijf verliesgevend is, maar een verliesrekening waaruit de verdeling van de winst en de delging van verliezen zou moeten blijken is niet overgelegd. Dat ieder der appellanten voor een derde deel eigenaar was van het onroerend goed betekent nog niet dat er sprake is van een samenwerkingsverband. De leiding en zeggenschap berustten bij de vader en niet bij de vader, zoon en dochter.
Dat betekent dat de vader vanaf het moment van de aanvraag het bedrijf voor eigen rekening en risico heeft geëxploiteerd. Dat de zoon jarenlang in de fruittuin heeft geholpen betekent niet dat er dus sprake was van een exploitatie voor gezamenlijke rekening en risico. Evenmin blijkt dit uit het feit dat de vader gemachtigd was door zijn zoon en dochter.
Een samenwerkingsverband ter exploitatie van een landbouwbedrijf zal in een bepaalde rechtsvorm plaats moeten hebben. Van een maatschap is volgens appellanten geen sprake en van een vennootschap onder firma blijkt niet uit enige overgelegde akte. Van de voor een vennootschap verplichte inschrijving in het Handelsregister is niet gebleken en evenmin is gebleken dat de beherend vennoot een afgescheiden vermogen heeft ten behoeve van de vennootschap.
Alles wijst er op dat de fruittuin voor rekening en risico van de vader werd geëxploiteerd en dat de zoon en dochter als personele bezetting hebben geparticipeerd. Dit wordt ondersteund door de akte van verdeling, waaruit blijkt dat voor de fruittuin en de wijnschuur een recht van opstal is opgenomen ten behoeve van vader. Bijgevolg ligt de zeggenschap over het bedrijf bij de vader, tenzij dit uitdrukkelijk anders is geregeld. Nu niet is gebleken van enige deelname in de bedrijfsvoering van de zoon en de dochter, kan er niet van uit worden gegaan dat het bedrijf voor gezamenlijke rekening en risico is geëxploiteerd. Aangezien de vader AOW-gerechtigd was ten tijde van de subsidieaanvraag, is niet voldaan aan de in artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling neergelegde voorwaarde.
Ingevolge artikel 3 van de Regeling en de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is verweerder bevoegd tot intrekking van de subsidieverlening en de subsidievaststelling over te gaan en tot terugvordering van reeds uitbetaalde subsidiebedragen.
Nu het om een ernstige tekortkoming gaat die, indien deze ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest, niet tot subsidieverlening zou hebben geleid, is intrekking van de subsidieverlening gerechtvaardigd. Voor de intrekking van de subsidievaststelling geldt dat die slechts mogelijk is als de gebleken feiten bij verweerder niet bekend hadden kunnen zijn. Nu bij de aanvraag werd aangegeven dat het om een in familieverband geëxploiteerd bedrijf ging en zoon en dochter hun vader hadden gemachtigd om de subsidieaanvraag af te handelen mocht verweerder uitgaan van de juistheid van deze gegevens. Daarom is verweerder ook tot intrekking van de subsidievaststellingen en vervolgens tot terugvordering van de reeds uitbetaalde bedragen overgegaan.