3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Met de door appellant overgelegde nota’s en bankafschriften meent appellant te hebben aangetoond dat de twee percelen waar het hier om gaat in de jaren 2001 tot en met 2003 akkerland zijn geweest.
De nota’s en bankafschriften bieden echter geen informatie over het gebruik van deze percelen in de referentieperiode. Ook de overgelegde koopakte voor een perceel grond uit juli 2002 biedt geen inzicht in het gebruik in de referentiejaren. Appellant is er derhalve niet in geslaagd met deze stukken de bevindingen van GeoRas te weerleggen.
Appellant stelt dat hij het perceel 102.01.402.62 heeft verkregen door toedeling in het kader van de ruilverkaveling Etten-Leur ter vervanging van andere gronden. Voorzover appellant beoogt daarmee een beroep te doen op het zogenoemde schuiven met de definitie akkerland, zoals omschreven in artikel 4 van de Regeling, strandt dit op het vereiste van schriftelijke toestemming vooraf, zoals vermeld onder het derde lid, sub d van dit artikel. Een dergelijke toestemming vooraf is door appellant niet gevraagd en dus ook niet verkregen.
Uit nader onderzoek is verweerder overigens gebleken dat de in het kader van de ruilverkaveling ingebrachte en verkregen percelen dezelfde zijn. Om deze reden had een verzoek om te mogen schuiven met de definitie akkerland dus moeten worden afgewezen.
Dat appellant niet bekend was met de definitie akkerland kan hem niet baten. Aan het verzoek om de bewuste percelen alsnog uit de aanvragen 2001 en 2002 te schrappen kan slechts worden voldaan indien er sprake zou zijn geweest van een kennelijke fout. Daarvan is op geen enkele wijze gebleken.
Met betrekking tot de aanvraag 2001 is perceel 17 van 2.47 ha alsnog als niet geconstateerd aangemerkt. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte maïs , dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 50,51 % bedraagt. Dat is meer dan 20%, weshalve ingevolge artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 geen subsidie wordt verleend voor de gewasgroep maïs.
Met betrekking tot de aanvraag 2002 zijn de gerstpercelen 10 en 11 alsnog als niet geconstateerd aangemerkt. Daardoor is een verschil ontstaan tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte gerst, dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 30,99 % bedraagt. Dat is meer dan 20%, weshalve ingevolge artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 geen subsidie wordt verleend voor deze gewasgroep.
Verweerder was op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gehouden de ten onrechte betaalde akkerbouwsteun terug te vorderen. Reden om hier vanaf te zien is er niet nu de betaling niet is verricht als gevolg van een fout van het bestuursorgaan. Op het moment van betaling was immers nog niet bekend dat de percelen niet voldeden aan de definitie en voorts moet de aanvrager zich er tevoren van vergewissen dat de opgegeven percelen voldoen aan de voorwaarden.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van overmacht. Ook is niet gebleken dat appellant voldoet aan de uitzonderingen op de toepassing van kortingen als bedoeld in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, op grond waarvan afgezien zou moeten worden van terugvordering.
In het verweerschrift heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat appellant tijdens de hoorzitting op 5 januari 2006 heeft verklaard dat de bewuste percelen deel uitmaakten van de gronden die hij reeds 30 jaren huurde van de heer Nooren. Deze gronden heeft hij, naar eigen zeggen, steeds als grasland in gebruik gehad. Tegen die achtergrond ontgaat het verweerder waarom appellant nu betoogt dat de percelen wel als bouwland in gebruik zijn geweest in de referentieperiode.
Het feit dat in het door verweerders Dienst Landelijk Gebied (hierna: DLG) opgemaakte registratiesysteem ten behoeve van de ruilverkaveling Etten-Leur de in het geding zijnde percelen zijn vermeld met als kultuurtoestand ‘bouwland” betekent niet meer dan dat van die percelen een beschikbare gebruiksmogelijkheid bouwland is. Daarmee wordt bereikt dat de pachtprijs hoger zal liggen dan bij grasland. Het betekent dus niet dat de percelen in 1989 inderdaad als zodanig in gebruik waren.