ECLI:NL:CBB:2008:BD2657

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/543
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van rechtspersoon door de Kamer van Koophandel op basis van artikel 2:19a BW

In deze zaak heeft A Handels- en Participatiemaatschappij B.V., in liquidatie, beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Groningen, thans Kamer van Koophandel Noord-Nederland, dat op 24 april 2007 de ontbinding van de rechtspersoon heeft uitgesproken. De ontbinding was gebaseerd op artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek, omdat de rechtspersoon niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, waaronder het niet indienen van jaarstukken en het niet hebben van bestuurders. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Kamer heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

De procedure begon met een verzoek van de Belastingdienst aan de Kamer om de ontbinding van de rechtspersoon te onderzoeken. De Kamer heeft de appellante op 23 februari 2007 in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding over te gaan. Na de termijn van acht weken, waarin de appellante de gelegenheid had om de gebreken te herstellen, heeft de Kamer de ontbinding doorgevoerd. De appellante heeft aangevoerd dat de ontbinding de voortgang van een faillissement in privé zou kunnen hinderen, en dat er nog een claim openstond die de rechtspersoon handelsbekwaam diende te houden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de Kamer terecht tot ontbinding is overgegaan, omdat de omstandigheden die tot de ontbinding leidden, nog steeds aanwezig waren. De appellante kon niet aantonen dat zij nog actief was in het maatschappelijk verkeer, en het enkele feit dat er een claim was, was onvoldoende om aan te nemen dat de rechtspersoon nog activiteiten verrichtte. Het College heeft het beroep van de appellante niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de bestuurder ongegrond verklaard, zonder termen voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 07/543 27 mei 2008
24100 Ontbinding rechtspersonen
Uitspraak in de zaak van:
1. A Handels- en Participatiemaatschappij B.V., in liquidatie, appellante,
gemachtigde: A, te B,
2. A, voornoemd,
tegen
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Groningen, thans Kamer van Koophandel Noord-Nederland, te Groningen, verweerster,
gemachtigde: W. Lenes, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief gedateerd 23 juni 2007, bij het College binnengekomen op 25 juli 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 13 juni 2007.
Bij dit besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van verweerster van 24 april 2007, strekkende tot ontbinding van appellante op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Bij brief van 6 november 2007 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008. Aldaar waren de gemachtigden van appellante en verweerster aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De artikelen 2:19 en 2:19a van het BW luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2:19
1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:
(…);
e. door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken als bedoeld in artikel 19a ;
(…).
3. Aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven wordt van de ontbinding opgaaf gedaan: (…), in het geval als bedoeld in lid 1, onder e door de Kamer van Koophandel en Fabrieken (…).
4. Indien de rechtspersoon op het moment van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt hij alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur of, bij toepassing van artikel 19a, de Kamer van Koophandel en Fabrieken, daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven.
(…).
Artikel 2:19a
1. Een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar die rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste twee van de hiernavolgende omstandigheden zich voordoen:
a. de rechtspersoon heeft het voor zijn inschrijving in het handelsregister of voor de inschrijving van een aan hem toebehorende onderneming verschuldigde bedrag niet voldaan gedurende ten minste een jaar na de datum waarvoor hij dat bedrag had moeten voldoen;
b. er staan gedurende ten minste een jaar geen bestuurders van de rechtspersoon in het register ingeschreven, terwijl ook geen opgaaf tot inschrijving is gedaan, dan wel er doet zich, indien er wel bestuurders staan ingeschreven, met betrekking tot alle ingeschreven bestuurders een van de navolgende omstandigheden voor:
1o. (…),
2o. de bestuurder is tenminste een jaar niet bereikbaar gebleken op het in het register vermelde adres, en evenmin op het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven adres, dan wel in die administratie staat ten minste een jaar geen adres van de bestuurder vermeld;
c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397;
d. de rechtspersoon heeft ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.
2. (…).
3. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens gebleken is dat een rechtspersoon als bedoeld in de leden 1 en 2 voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aangetekende brief aan hun laatst bekende adres mee, dat zij voornemens is tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. De Kamer schrijft deze mededeling in het register. (…).
4. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de aangetekende brief ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die ingevolge het derde lid zijn vermeld, zich niet of niet meer voordoen.
5. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders.
6. De Kamer doet van de ontbinding een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…).
(…).
8. Indien tegen een beschikking als bedoeld in lid 4, beroep wordt ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven schrijft de Kamer dat in het register in. (…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 27 september 2006 heeft de Belastingdienst, kantoor Heerenveen, verweerster verzocht de mogelijkheid tot ontbinding te onderzoeken van onder meer A Handels- en Participatiemaatschappij B.V..
- Bij aangetekende brief van 23 februari 2007 heeft verweerster appellante op grond van artikel 2:19a, derde lid, BW in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan op de gronden vermeld in artikel 2:19a, eerste lid, aanhef en onder a, c en d BW.
- Bij beschikking van 24 april 2007 heeft verweerster appellante op grond van artikel 2:19a, vierde lid, BW ontbonden. Volgens verweerster beschikte de rechtspersoon niet over baten zodat de rechtspersoon op het moment van ontbinding opgehouden is te bestaan.
- Bij ongedateerde brief, ingekomen bij verweerster op 5 juni 2007, heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.
"In uw brief maakt u melding van uw persoonlijk faillissement en het mogelijk te gelde maken van de onderhavige B.V. ten gunste van de boedel. Uit uw brief blijkt niet dat de rechtspersoon nog activiteiten heeft, zodat het kennelijk uw bedoeling is alleen de rechtspersoon te verkopen. Dit laatste is nu juist hetgeen de wetgever heeft beoogd met de invoering van artikel 19a lid 4 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, namelijk het voorkomen van het handelen in lege rechtspersonen en de daarmee gepaard gaande kans op misbruik.
Bovenstaande laat dan ook onverlet dat op het moment van de ontbinding de bovengenoemde gronden aanwezig waren en dat nu geen enkel bewijs wordt overgelegd dat dit onjuist geweest zou zijn. Dit brengt ons tot de conclusie dat het door u ingediend bezwaarschrift kennelijk ongegrond moet worden verklaard."
4. Het standpunt van appellante
Het beroepschrift is evenals het bezwaarschrift ingediend door A (hierna: A), de bestuurder en enig aandeelhouder van A Beheer B.V., welke bestuurder en enig aandeelhouder is van appellante.
A stelt dat de ontbinding van appellante de voortgang en afwikkeling van het faillissement van hem in privé zou kunnen hinderen of schaden. Hij voert aan dat appellante nog een claim heeft versus NV FINA in België die is ontstaan in 1997 en thans ongeveer 20 miljoen euro bedraagt, en dat in verband met de ontvankelijkheid in een procedure met betrekking tot deze claim de besloten vennootschap hier in geding handelsbekwaam dient te blijven.
5. De beoordeling van het geschil
Blijkens een door verweerster overgelegd uittreksel uit het handelsregister is A Beheer B.V., de bestuurder en enig aandeelhouder van appellante, per 23 april 2007 ontbonden en - bij gebrek aan baten - ingevolge het bepaalde in artikel 2:19, vierde lid, BW opgehouden te bestaan. Dit besluit is inmiddels rechtens onaantastbaar. Dit betekent dat A Handels- en Participatiemaatschappij niet rechtsgeldig beroep heeft kunnen instellen zodat haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ter zitting is door A betoogd dat hij behalve als bestuurder van de rechtspersoon A Beheer B.V. ook beoogd heeft als natuurlijk persoon bezwaar te maken en beroep in te stellen.
Aangaande dit beroep overweegt het College dat uit artikel 2:19a, eerste, derde en vierde lid, BW voortvloeit dat verweerster tot ontbinding van de rechtspersoon dient over te gaan indien na verloop van de termijn van acht weken twee of meer van de in het eerste lid genoemde aan de rechtspersoon in de voornemenbrief medegedeelde omstandigheden zich nog steeds voordoen. Slechts indien voor verweerster volstrekt duidelijk is of behoort te zijn dat sprake is van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer brengt een redelijke toepassing van de regeling mee dat verweerster de haar toegekende bevoegdheden niet uitoefent.
Niet in geschil is - en ook voor het College staat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde vast - dat op 23 april 2007, na ommekomst van de termijn van acht weken na dagtekening van de voornemenbrief van 23 februari 2007, drie van de vier in artikel 2:19a, eerste lid, BW genoemde omstandigheden zich ten aanzien van A Handels- en Participatiemaatschappij B.V. nog steeds voordeden.
Hieraan doet niet af dat namens de B.V. nadien, op 18 juli 2007 en 3 augustus 2007, jaarstukken over respectievelijk 2005 en 2006 zijn overgelegd en op 18 september 2007 de jaarlijkse heffing 2007 is betaald. Indien, zoals in artikel 2:19a BW het geval is, de wetgever verweerster het nemen van een besluit oplegt indien geen gebruik wordt gemaakt van een laatste mogelijkheid tot herstel van verzuimen binnen een daartoe gestelde tijdslimiet, kan een eventueel later herstel van die verzuimen niet leiden tot het oordeel dat aan die dwingende termijnbepaling voorbij zou moeten worden gegaan.
Het College is voorts van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het voor verweerster volstrekt duidelijk was of behoorde te zijn dat A Handels- en Participatiemaatschappij B.V. nog volop activiteiten verrichtte in het maatschappelijk verkeer. Het enkele feit, zoals door A gesteld, dat de onderneming betrokken is in een gerechtelijke procedure in België is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van het volop verrichten van activiteiten in het maatschappelijk verkeer, zodat er geen aanleiding bestond voor verweerster om de haar toegekende bevoegdheden niet uit te oefenen. Verweerster was derhalve gehouden de rechtspersoon te ontbinden.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerster het bezwaar terecht ongegrond verklaard.
Het beroep van A moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep van A Handels- en Participatiemaatschappij B.V. niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van A ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2008.
w.g. J.A. Hagen w.g. M.A. Voskamp