7. De beoordeling van het geschil
7.1 Het College stelt voorop dat het tuchtgerecht, voor zover hier aan de orde, slechts bevoegd is tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel als aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van overtreding van de Verordening.
7.2 Bij de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht appellant een boete opgelegd wegens overtredingen van artikel 5 van de Verordening. Deze gebodsbepaling houdt in dat, tenzij is voldaan aan het bepaalde onder a, b, c of d, van dat artikel, per leefruimte maximaal twee fokdieren of opgroeiende nertsen mogen worden gehouden.
Het College stelt vast dat zowel in het berechtingsrapport als in de bestreden tuchtuitspraak is uitgegaan van het door appellant in het beroepschrift genoemde aantal van 6.200 nertsen. Ook voor het bepalen van de opgelegde boete is het tuchtgerecht uitgegaan van dit aantal. De zinsnede in de tuchtuitspraak waarin wordt gesproken over 24.500 nertsen dient dan ook, mede gelet op de inhoud van de brief van het tuchtgerecht aan appellant van 29 juni 2006, te worden beschouwd als een kennelijke verschrijving van het tuchtgerecht.
Op grond van de stukken, waaronder het berechtingsrapport, de daarin opgenomen verklaring van appellant en het proces-verbaal van de zitting bij het tuchtgerecht, en de behandeling ter zitting van het College, stelt het College vast dat appellant niet betwist dat hij ten tijde van de controle op zijn bedrijf op 26 oktober 2005 artikel 5 van de Verordening overtrad. Appellant betwist evenmin de conclusie in het berechtingsrapport dat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van het overgangsregime van artikel 14 van de Verordening.
Dit betekent dat ook voor het College in deze procedure aannemelijk is dat artikel 5 van de Verordening onverkort van toepassing is op het bedrijf van appellant.
7.3 Ten aanzien van de grief van appellant dat hij niet is geïnformeerd over de gewijzigde huisvestingsnormen overweegt het College het volgende.
Vast staat dat de Verordening is gepubliceerd in het publicatieblad van het Productschap zodat appellant reeds uit dien hoofde daarmee bekend had kunnen en moeten zijn. Daarnaast is ook vanuit de branchevereniging en vanuit het Productschap bekendheid gegeven aan de inwerkingtreding van de verordening. De eerst ter zitting bij het College door appellant naar voren gebrachte stelling dat hij de brief van het Productschap van mei 2004 niet heeft ontvangen, wat daar overigens van zij, kan daar niet aan afdoen. Deze grief slaagt niet.
7.4 Ten aanzien van de grief van appellant inzake de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen overweegt het College het volgende.
In de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht geoordeeld dat - voor zover hier van belang - is komen vast te staan dat op het bedrijf van appellant tenminste 6.200 nertsen niet conform de in artikel 5, onder a van de Verordening gestelde eisen met betrekking tot minimale beschikbare leefruimte werden gehouden. Volgens het tuchtgerecht is sprake van 6.200 overtredingen van artikel 5 van de Verordening.
Het College overweegt dat artikel 5 van de Verordening eisen stelt aan de bezetting per leefruimte zodat, indien een leefruimte niet aan deze eisen voldoet, voor die leefruimte sprake is van een overtreding van de Verordening waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. Voor het bepalen van het aantal overtredingen van de Verordening dient derhalve te worden vastgesteld welke leefruimtes niet aan de eisen van artikel 5 van de Verordening voldoen, en niet, zoals het tuchtgerecht heeft gedaan, het aantal dieren dat feitelijk in de betreffende leefruimtes wordt gehouden. Deze grief van appellant slaagt.
Het beroep van appellant is gegrond en de bestreden tuchtuitspraak zal derhalve worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om de zaak zelf af te doen en overweegt daartoe als volgt.
7.5 Hoewel, zoals reeds overwogen, is komen vast te staan dat leefruimtes op het bedrijf van appellant niet aan de eisen van artikel 5 van de Verordening voldeden, blijkt uit de stukken niet het aantal leefruimtes dat niet aan deze eisen voldeed. Aangezien echter eveneens is komen vast te staan dat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van het overgangsregime van artikel 14 van de Verordening, staat naar het oordeel van het College vast dat in ieder geval één leefruimte niet voldeed aan de eisen van artikel 5 van de Verordening.
7.6 Het College overweegt dat met de Verordening is beoogd criteria te stellen voor de huisvesting en de verzorging van nertsen teneinde het welzijn van de dieren te waarborgen. Nu is komen vast te staan dat niet aan de in dit kader aan de leefruimte van de nertsen gestelde eisen is voldaan en derhalve het welzijn van de nertsen niet is gewaarborgd, acht het College het opleggen van een boete in dit geval aangewezen.
Bij het bepalen van de hoogte van de boete neemt het College in aanmerking dat - zo is ter zitting door het Productschap erkend - het bedrijf van appellant bij de controlebezoeken in 2004 niet vanwege het Productschap is bezocht. Appellant is derhalve ook niet - zoals andere nertsenhouders - reeds in 2004 gewaarschuwd dat niet werd voldaan aan de eisen van artikel 5 van de Verordening. Bovendien is door het Productschap niet bestreden - en het College acht ook aannemelijk - dat indien de controle in 2005 had plaatsgevonden op het moment dat appellant nog zonder problemen een andere verdeling van de nertsen had kunnen realiseren, er - met toepassing van het overgangsrecht van artikel 14 van de Verordening - geen sprake zou zijn geweest van overtreding van artikel 5 van de Verordening en een tuchtrechtelijke maatregel achterwege had kunnen blijven.
Het College ziet in deze feiten en omstandigheden aanleiding appellant een boete op te legen van € 4.500,00, waarvan
€ 1.500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het College acht het opleggen van deze tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden.
De door appellant gevorderde vergoeding van proceskosten moet reeds achterwege blijven omdat de daartoe vereiste wettelijke grondslag ontbreekt.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.