7. De beoordeling van het geschil
7.1 Het College stelt voorop dat het tuchtgerecht, voor zover hier aan de orde, slechts bevoegd is tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel als aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van overtreding van de Verordening.
7.2 Bij de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht appellante een boete opgelegd wegens overtredingen van artikel 5 van de Verordening. Deze gebodsbepaling houdt in dat, tenzij is voldaan aan het bepaalde onder a, b, c of d, van dat artikel, per leefruimte maximaal twee fokdieren of opgroeiende nertsen mogen worden gehouden.
Op grond van de stukken, waaronder het berechtingsrapport, de daarin opgenomen verklaring van D en het proces-verbaal van de zitting bij het tuchtgerecht, en de behandeling ter zitting van het College, stelt het College vast dat appellante niet betwist dat zij ten tijde van de controle op zijn bedrijf op 28 oktober 2005 artikel 5 van de Verordening overtrad. Appellante betwist evenmin de conclusie in het berechtingsrapport dat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van het overgangsregime van artikel 14 van de Verordening.
Dit betekent dat ook voor het College in deze procedure aannemelijk is dat artikel 5 van de Verordening onverkort van toepassing is op het bedrijf van appellante.
7.3 Ten aanzien van de grief van appellante inzake de opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen overweegt het College het volgende.
In de bestreden tuchtuitspraak heeft het tuchtgerecht geoordeeld dat - voor zover hier van belang - is komen vast te staan dat op het bedrijf van appellante tenminste 24.500 nertsen niet conform de in artikel 5, onder a van de Verordening gestelde eisen met betrekking tot minimale beschikbare leefruimte werden gehouden. Volgens het tuchtgerecht zaten alle 24.500 nertsen in een kooi waarin steeds één nerts teveel zat, en is sprake van 24.500 overtredingen van artikel 5 van de Verordening.
Het College overweegt dat artikel 5 van de Verordening eisen stelt aan de bezetting per leefruimte zodat, indien een leefruimte niet aan deze eisen voldoet, voor die leefruimte sprake is van een overtreding van de Verordening waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. Voor het bepalen van het aantal overtredingen van de Verordening dient derhalve te worden vastgesteld welke leefruimtes niet aan de eisen van artikel 5 van de Verordening voldoen, en niet, zoals het tuchtgerecht heeft gedaan, het aantal dieren dat feitelijk in de betreffende leefruimtes wordt gehouden.
Het beroep van appellante is gegrond en de bestreden tuchtuitspraak zal derhalve worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om de zaak zelf af te doen en overweegt daartoe als volgt.
7.4 Hoewel, zoals reeds overwogen, is komen vast te staan dat leefruimtes op het bedrijf van appellante niet aan de eisen van artikel 5 van de Verordening voldeden, blijkt uit de stukken niet het aantal leefruimtes dat niet aan deze eisen voldeed. Aangezien echter eveneens is komen vast te staan dat niet werd voldaan aan de voorwaarden voor de toepasselijkheid van het overgangsregime van artikel 14 van de Verordening, staat naar het oordeel van het College vast dat in ieder geval één leefruimte niet voldeed aan de eisen van artikel 5 van de Verordening.
Het College overweegt dat met de Verordening is beoogd criteria te stellen voor de huisvesting en de verzorging van nertsen teneinde het welzijn van de dieren te waarborgen. Aangezien is komen vast te staan dat niet aan de in dit kader aan de leefruimte van de nertsen gestelde eisen is voldaan en derhalve het welzijn van de nertsen niet is gewaarborgd, acht het College het opleggen van een boete in dit geval aangewezen.
Rekening houdende met de hiervoor genoemde ter zake dienende feiten en omstandigheden legt het College appellant een boete op van € 4.500,--. Het College acht het opleggen van deze tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden.
De door appellante gevorderde vergoeding van proceskosten moet reeds achterwege blijven omdat de daartoe vereiste wettelijke grondslag ontbreekt.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtuitspraak, alsmede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.