ECLI:NL:CBB:2008:BC9384

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/380
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar exploitatie speelautomatenhal

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 maart 2008 uitspraak gedaan in het beroep van A, appellant, tegen de burgemeester van B, verweerder. De zaak betreft een eerder besluit van de burgemeester van 29 september 2005, waarbij een vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal was verleend aan E en F, h.o.d.n. Vof E-F. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd door de burgemeester op 7 mei 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij het College, dat op 7 februari 2008 de zitting heeft gehouden.

Het College heeft vastgesteld dat het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit buiten de termijn was ingediend, zoals bedoeld in artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had zijn bezwaar pas op 5 augustus 2006 ingediend, terwijl het besluit al op 10 oktober 2005 aan hem was toegezonden. Het College overweegt dat op grond van artikel 6:11 Awb een niet-ontvankelijkverklaring achterwege kan blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Echter, het College concludeert dat appellant, gezien de omstandigheden, in verzuim was. Hij had eerder actie moeten ondernemen tegen de exploitatie van de speelautomatenhal, aangezien hij al lange tijd op de hoogte was van de exploitatie.

Daarom heeft het College het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de verantwoordelijkheden van appellanten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/380 20 maart 2008
29000 Wet op de kansspelen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de burgemeester van B, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Munster, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder een eerder aan C verleende vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de D in B, op naam gesteld van E en F, h.o.d.n. Vof E-F.
Bij besluit van 7 mei 2007 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 22 mei 2007, bij het College binnengekomen op 25 mei 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 7 februari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Vaststaat dat het primaire besluit is genomen op 29 september 2005 en aan de aanvrager is toegezonden op 10 oktober 2005. Appellant heeft tegen dit besluit bij brief van 5 augustus 2006 bezwaar gemaakt, derhalve - ruimschoots - buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2 Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het College overweegt hieromtrent als volgt.
Appellant heeft, naar moet worden aangenomen, gedurende lange tijd bij voortduring kunnen waarnemen dat ter plaatse een speelautomatenhal wordt geëxploiteerd. Gezien de bedenkingen die appellant tegen deze exploitatie naar voren heeft gebracht, moet tevens worden aangenomen dat deze bedenkingen reeds lang voor 5 augustus 2006 - de datum waarop appellant voornoemd bezwaar heeft gemaakt - bij hem waren gerezen.
In verband hiermee had van appellant mogen worden verwacht dat hij zich, met het oog op het ondernemen van actie tegen de door hem ongewenst geachte exploitatie van de speelautomatenhal, op een aanzienlijk eerder tijdstip tot het gemeentebestuur van B had gewend teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent eventuele besluitvorming betreffende genoemde exploitatie.
Onder deze omstandigheden kan, in aanmerking genomen dat sedert het tijdstip van verlening van de door appellant betwiste vergunning circa tien maanden waren verstreken toen daartegen bezwaar werd gemaakt, niet in redelijkheid worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim was. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
w.g. H.C. Cusell w.g. I.C. Hof