ECLI:NL:CBB:2008:BC9381

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/652
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen vergunning voor speelautomatenhal

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 maart 2008 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, wonende te B, en de burgemeester van B, verweerder. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die op 28 juni 2007 was verleend aan C B.V. voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de D in B. Het bezwaar van appellant werd door verweerder op 22 augustus 2007 niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder van mening was dat appellant geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 7 februari 2008 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij regelmatig langs de speelautomatenhal loopt en zich zorgen maakt over de gokverslaving van jongeren. Het College heeft echter geoordeeld dat de afstand van meer dan 300 meter tussen de woning van appellant en de speelautomatenhal betekent dat hij niet in de directe omgeving woont en zich niet voldoende onderscheidt van andere verontruste burgers.

Het College heeft geconcludeerd dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in de Awb en de noodzaak voor een objectief bepaalbaar, actueel en persoonlijk belang.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/652 20 maart 2008
29000 Wet op de kansspelen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de burgemeester van B, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Munster, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder aan C B.V. vergunning verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de D in B.
Bij besluit van 22 augustus 2007, verzonden op 28 augustus 2007, heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 augustus 2007, bij het College binnengekomen op 31 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 7 februari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Verweerder heeft het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat naar zijn mening appellant geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 1:2, eerste lid, Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste rechtspraak dient sprake te zijn van een eigen belang, dat objectief bepaalbaar, actueel en persoonlijk is. Een persoonlijk belang vereist dat het bij het besluit betrokken belang zodanig moet zijn, dat de bezwaarmaker zich daarmee in voldoende mate onderscheidt van anderen, zulks op basis van relevante feiten en omstandigheden.
2.2 Ter zitting is naar voren gekomen dat de afstand tussen de speelautomatenhal en de woning van appellant meer dan 300 meter bedraagt. Appellant woont derhalve niet in de directe omgeving van de speelautomatenhal. Appellant is van mening dat de afstand van zijn woning tot de speelautomatenhal geen rol mag spelen. Hij loopt regelmatig langs de speelautomatenhal. Hij neemt dan waar dat nogal wat jongeren de dupe worden van gokverslaving en hetgeen zich daar verder afspeelt en hij is van mening dat hij als verontruste burger in het algemeen belang hiertegen op moet kunnen komen.
Naar het oordeel van het College onderscheidt appellant zich met het door hem aangevoerde belang in onvoldoende mate van willekeurig iedere andere verontruste burger of inwoner van B die gokverslaving wil tegengaan, zodat verweerder het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 1:2 Awb, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. C.J. Borman en mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
w.g. H.C. Cusell w.g. I.C. Hof