5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tegen het besluit tot afgifte van een S&O-verklaring overeenkomstig de aanvraag zijn geen rechtsmiddelen aangewend binnen de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalde termijn. Eerst na het verstrijken van deze termijn heeft appellante verzocht om terug te komen van dat besluit. Ter beoordeling van het College staat de vraag of de weigering om aan dit verzoek tegemoet te komen, in rechte stand kan houden.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
5.2 Het College stelt voorop dat de aanvraag voor een S&O-verklaring ingevolge artikel 22, vierde lid, Wva moet worden ingediend ten minste een kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Gelet op deze beperking heeft verweerder het verzoek van appellante terecht niet opgevat als een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb. Voorts overweegt het College het volgende.
Zoals het College in zijn uitspraak van 28 januari 2004 (AWB 02/1894, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AO3850) heeft overwogen heeft de wetgever aan de mogelijkheid om een besluit in rechte aan te tasten beperkingen en voorwaarden gesteld. De belanghebbende die meent dat een bestuursorgaan ten onrechte een bepaald besluit heeft genomen, is voor het in rechte opkomen tegen dat besluit aangewezen op het aanwenden van een rechtsmiddel binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn en met inachtneming van de overige processuele vereisten. Voor het bestaan van een recht om daarbuiten aanpassing te verlangen van een onrechtmatig geacht besluit, zonder daarbij gebonden te zijn aan evenbedoelde beperkingen, valt geen grondslag aan te wijzen, behoudens bijzondere omstandigheden.
Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de weigering van een bestuursorgaan om terug te komen van zijn in rechte onaantastbaar geworden besluit, kan naar het oordeel van het College niet beslissend zijn of dat besluit is genomen op grond van onjuiste, bij de aanvraag verstrekte gegevens. De omstandigheden dat onjuiste gegevens louter bij vergissing van appellante zijn verstrekt, dat die vergissing voor verweerder mogelijk herkenbaar was, en dat verweerder met kennis van de juiste gegevens een voor appellante gunstiger besluit zou hebben genomen, kunnen dan ook niet in hun algemeenheid worden aanvaard als grondslag voor het bestaan van een aanspraak rechtens op aanpassing van bedoeld besluit.
5.3 Bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van het hiervoor uiteengezette uitgangspunt neemt het College het volgende in aanmerking. Verweerder heeft het door appellante opgegeven gemiddelde uurloon gelegd naast de gegevens van de belastingdienst over 2004 en geconstateerd dat deze gegevens overeenkwamen. Voorts was de opgave van het aantal gerealiseerde uren niet zodanig, dat verweerder aanstonds had moeten begrijpen dat appellante zich had vergist. Zoals verweerder heeft opgemerkt zijn bepaalde verschillen tussen de aanvraag en de bij verweerder bekende gegevens verklaarbaar door later bij de aanvrager veranderde omstandigheden. Ook overigens valt niet in te zien dat verweerder had moeten opmerken dat aan de kant van appellante sprake was van een vergissing. Dat appellante in andere jaren een gemiddeld uurloon van rond € 27,30 realiseerde, maakt niet dat voor 2004 zonder meer hetzelfde zou moeten gelden. Evenmin is doorslaggevend appellante in de aangifte loonbelasting 2004 een hoger gemiddeld uurloon heeft opgegeven, aangezien verweerder mocht afgaan op de gegevens zoals die door de belastingdienst aan hem werden verstrekt.
5.4 Evenmin kunnen de omstandigheid dat de onderbouwing van het bestreden besluit afwijkt van het primaire besluit of de omstandigheid dat bij de hoorzitting in bezwaar is onderzocht of sprake zou kunnen zijn van een kennelijke vergissing leiden tot een aanspraak op herziening. De bezwaarschriftprocedure heeft immers tot doel het primaire besluit te heroverwegen, hetgeen aanleiding kan zijn tot het nader bezien van de omstandigheden van het geval en tot een andere of nadere onderbouwing van de (afwijzende) beslissing.
5.5 Dat – zoals appellante heeft gesteld – door de staatssecretaris van Financiën bij de vermindering of teruggave van loonbelasting het beleid wordt gevoerd dat bij een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar wegens termijnoverschrijding ambtshalve wordt overgegaan tot vermindering of teruggave maakt het vorenstaande niet anders, aangezien dit beleid wordt gevoerd binnen een ander wettelijk kader en verweerder binnen de context van de Wva niet is gebonden aan dit beleid.
5.6 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder niet was gehouden om terug te komen van diens in rechte onaantastbaar geworden besluit tot afgifte van de onderhavige S&O-verklaring.
5.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 8:75 Awb.