5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hetgeen partijen in de kern verdeeld houdt, is het antwoord op de vraag of de Index beleggingsrekening een effect is in de zin van de toepasselijke regelgeving. Het College ziet, alvorens deze vraag te beantwoorden, aanleiding – gelet op voormelde wetswijziging per 1 juli 2005 – vast te stellen welk recht op het onderhavige geval van toepassing is en daarmede welk besluit ter beoordeling voorligt.
5.2 Artikel 44, derde lid, Wte 1995 (nieuw) bepaalt voor beroepen tegen besluiten terzake van de regels, gesteld bij onder meer de artikelen 3 en 4 Wte 1995 (nieuw) het College bevoegd is. Ingevolge het tweede lid is artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op een besluit op grond van de Wte 1995 (nieuw) terzake van de regels, gesteld bij of krachtens onder meer de artikelen 3 tot met 4 Wte 1995 (nieuw). AFM heeft gelet hierop op goede gronden beslist dat zij na 30 juni 2005 niet meer bevoegd was te beslissen op het bezwaar van appellante, voor zover betrekking hebbend op het besluit van AFM met betrekking tot de regels, gesteld bij de artikelen 3 en 4 Wte 1995 (nieuw).
Uit het voorgaande volgt dat het College moet oordelen over de bezwaren die zijn ingebracht tegen het primaire besluit van 18 september 2002, zoals vervat in het bezwaarschrift van appellante van 29 oktober 2002 en aangevuld op 19 december 2002, met dien verstande dat voor zover dat besluit betrekking heeft op de informatieplicht als vervat in artikel 5 Wte (oud) en (na de wijziging van de Wte 1995 per 1 juli 2005) in artikel 5 Wte (nieuw), artikel 44, eerste lid, Wte 1995 (nieuw) van toepassing is en het beroep in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam dient te worden beoordeeld. Daartoe heeft appellante – zoals partijen ter zitting bij het College hebben bevestigd – reeds beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam.
Bij de beoordeling van het beroep tegen de weigering ontheffing te verlenen van de prospectusplicht zal het College in aanmerking nemen hetgeen appellante heeft aangevoerd in haar op 26 mei 2004 bij het College ingediende beroepschrift, de nadere gronden zoals vervat in appellantes brief van 29 juni 2004 en het op 29 juni 2006 bij het College ingediende beroepschrift, zoals aangevuld op 8 augustus 2006. De beslissing op bezwaar van 31 mei 2006 neemt het College in aanmerking als een aanvulling van de gronden van het primaire besluit van 18 september 2002.
Bij de beoordeling van de primaire beslissing van 18 september 2002, voor zover betrekking hebbend op de weigering van de ontheffing van de prospectusplicht op grond van artikel 4, eerste lid, Wte 1995 (oud) dient het College uit te gaan van de bepalingen van de Wte 1995, zoals zij luidden ten tijde van voornoemde primaire beslissing, aangezien het hier een beslissing betreft op een aanvraag tot ontheffing van in 2002 bestaande verplichtingen. Dit zou anders kunnen zijn in geval de bepalingen van de Wte 1995, zoals gewijzigd, appellante in een gunstiger rechtspositie zouden hebben gebracht. Daarvan is het College niet gebleken.
5.3 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd dient het College de vraag te beantwoorden of de Index beleggingsrekening een effect is als bedoeld in artikel 1, onder a, 1e en 2, Wte 1995 (oud). Deze vraag moet naar het oordeel van het College worden beantwoord op basis van een analyse van de eigenschappen en kenmerken van dit product.
5.3.1 Uit de Voorwaarden Robein Indexrekening (hierna: Voorwaarden), die in het geding zijn gebracht, blijkt het volgende. De cliënt kan blijkens artikel 3, onder b, Voorwaarden een rekening openen bij appellante, welke de mogelijkheid biedt te beleggen in beleggingseenheden die zijn gekoppeld aan een viertal beursindices. De rekening biedt voorts de mogelijkheid liquiditeiten aan te houden. De cliënt kan opdracht geven tot koop of verkoop van beleggingseenheden, waarbij de uitvoering van de opdracht door appellante uitsluitend leidt tot een mutatie op een geldrekening (artikel 4, onder b, Voorwaarden). De cliënt maakt kenbaar over welke mix van beleggingseenheden hij het bedrag dat hij inlegt wil verdelen. Deze verdeling kan hij te allen tijde wijzigen (artikel 5 Voorwaarden). Voorts kan de cliënt te allen tijde opdracht geven liquiditeiten te beleggen in een van de in artikel 3 genoemde beleggingseenheden, of deze te verkopen en de vrijkomende liquiditeiten te herbeleggen in één van voornoemde beleggingseenheden. Appellante vergoedt rente over de liquiditeiten; de liquiditeiten kunnen worden overgeboekt naar een andere bankrekening (artikel 8, onder a en b Voorwaarden). Bij een ongeoorloofde debetstand kan appellante besluiten naar eigen inzicht zoveel beleggingseenheden te verkopen als nodig zijn om het ongeoorloofde deel van de debetstand op te heffen (artikel 8, onder c, Voorwaarden). Bij de koop van beleggingseenheden brengt appellante geen kosten in rekening, bij verkoop een percentage van de opbrengst en bij opname van liquiditeiten een bepaald bedrag. Er wordt geen bewaarloon voor de beleggingseenheden in rekening gebracht (artikel 9 Voorwaarden). De cliënt ontvangt na iedere mutatie een rekeningoverzicht en periodiek een vermogensoverzicht (artikel 10 Voorwaarden). De cliënt verkrijgt geen recht op bepaalde effecten; de omvang van de rekening fluctueert met de waarde van de beleggingseenheden. Appellante doet voor eigen rekening en voor rekening van derden transacties en heeft posities in effecten die deel uitmaken van de indexen (artikel 11, onder a, Voorwaarden). De cliënt kan te allen tijde de rekening opzeggen, hetgeen inhoudt een opdracht tot omzetting van beleggingseenheden in liquiditeiten (verkoop). Ook appellante kan de rekening opzeggen (artikel 12 Voorwaarden).
5.3.2 Verweerder heeft met juistheid gesteld dat door de wetgever blijkens de Nota naar aanleiding van het Nader verslag (Kamerstukken II, 1994-1995, 23 874, nr. 12, blz. 10) uitdrukkelijk is beoogd het begrip effect in artikel 1, onder a, Wte 1995 (oud) ruim te definiëren, zodat de ontwikkeling van nieuwe producten niet tot lacunes in de wetgeving zou leiden. Dit neemt evenwel niet weg dat het moet gaan om de uitdrukkelijk in deze bepalingen genoemde effecten, dan wel om financiële instrumenten die vanwege hun eigenschappen en kenmerken daarmee in voldoende relevante mate verwantschap hebben om als gelijksoortig als de uitdrukkelijk genoemde effecten te kunnen worden aangemerkt. Hoewel verweerster zich heeft ingespannen om aannemelijk te maken dat de Index beleggingsrekening verhandelbaar zou zijn, kan aan het aanwezig zijn van deze eigenschap geen beslissende betekenis worden toegekend, aangezien artikel 1, onder a, Wte 1995 (oud) niet inhoudt dat ‘soortgelijke rechten’ slechts dan kunnen worden aangemerkt als effecten in de zin van deze bepaling, indien zij overdraagbaar of verhandelbaar zijn. Naar het oordeel van het College is de verhandelbaarheid één van de eigenschappen die naast andere in aanmerking moeten worden genomen. Deze eigenschappen behoeven ieder voor zich niet beslissend te zijn, maar moeten worden bezien in hun onderlinge samenhang in het licht van maatschappelijke opvattingen en rekening houdend met de financiële producten die als zodanig ingevolge de tekst van artikel 1, onder a Wte 1995 (oud) als effect worden gekwalificeerd.
Tegen deze achtergrond bezien is het College van oordeel dat de typerende eigenschappen en kenmerken van de Index beleggingsrekening, zoals die door partijen aan het College zijn voorgehouden, meebrengen dat dit product niet kan worden gekwalificeerd als een effect in de zin van artikel 1, onder a Wte 1995 (oud). Hierbij neemt het College in aanmerking dat – hoewel de overdraagbaarheid van de rechten die voor de inlegger voorspruiten uit de Inleg beleggingsrekening niet is uitgesloten – het niet aannemelijk is dat deze mogelijkheid praktisch gezien enige zelfstandige betekenis heeft.
Enerzijds kan de cliënt de rechtsverhouding te allen tijde beëindigen – hetgeen betekent dat zijn beleggingseenheden worden omgezet in liquiditeiten die dan aan de cliënt ter beschikking komen, waarmee hij naar bevind van zaken kan handelen –, anderzijds kunnen nieuwe cliënten steeds – behoudens de gebruikelijke acceptatieprocedure – een Index beleggingsrekening openen. Beëindiging noch aangaan van een Index beleggingsovereenkomst zijn derhalve omgeven met zodanige belemmeringen of complicaties, dat overdracht van een bestaande Index beleggingsrekening een praktisch noodzakelijk alternatief vormt om in het bezit te komen van de tegenwaarde of om aanspraak te kunnen maken op de Index beleggingsrekening zelf.
Evenmin is sprake van een standaardisering van de Index beleggingsrekening op voor de kwalificatie van het product als effect in de zin van artikel 1, onder a, Wte 1995 (oud) relevante aspecten. Weliswaar zijn op het product algemene voorwaarden van toepassing, maar dit neemt niet weg dat door de cliënt zelf per Index beleggingsrekening de uit oogpunt van diens beleggingsobjectief relevante keuzen worden gemaakt, welke bepalend zijn voor het risico dat aan de rekening is verbonden. Voorts kunnen deze keuzen op ieder gewenst moment door de cliënt op de door hem gewenste wijze worden gewijzigd. Dat deze keuzemogelijkheden niet volstrekt onbeperkt zijn, in die zin dat bandbreedtes zijn bepaald met betrekking tot de indices, doet aan het voorgaande niet af. De cliënt kan in zeer vergaande mate zelf de omvang van het risico bepalen en hier bovendien op ieder gewenst moment en zo vaak hem goeddunkt verandering in aanbrengen.
5.3.3 Voorts heeft AFM betoogd dat van belang is dat geen rechtstreekse koppeling bestaat tussen de effecten uit de indices en de Index beleggingsrekening van de cliënt, omdat noch op naam van de cliënt, noch op naam van appellante effecten worden gekocht van de index die de cliënt heeft aangewezen. Uit artikel 11, onder a, van de Voorwaarden blijkt inderdaad dat een cliënt geen recht heeft op de effecten die deel uitmaken van de indices die hij heeft aangewezen. Dit neemt echter niet weg dat de omvang van de rekening fluctueert met de waarde van de beleggingseenheden, die op hun beurt weer zijn gekoppeld aan beurzenindices, zodat het onjuist zou zijn te menen dat geen sprake is van een koppeling met de indices en met de effecten die bij de betreffende index in aanmerking zijn genomen.
Appellante heeft voorts met kracht van argumenten – onder meer ontleend aan de eisen van het prudentieel toezicht van DNB – betoogd dat zij op eigen naam effecten uit de indices aankoopt om zo dekking te verkrijgen voor de mix zoals die door de cliënten gezamenlijk in totaliteit is gekozen, waarbij eveneens een tijdelijke dekking via derivaten wordt gezocht voor de situatie waarin een cliënt nog niet voldoende saldo heeft gestort om een volledige beleggingseenheid te bekostigen. Dit betoog wordt ondersteund door artikel 11, onder a, van de Voorwaarden, waarin is bepaald dat appellante voor eigen rekening transacties doet en posities heeft in effecten die deel uitmaken van de indices. AFM heeft dit betoog naar het oordeel van het College niet afdoende ontkracht.
5.3.4 Naar het oordeel van het College verschillen de kenmerkende eigenschappen van de Index beleggingsrekening voorts van die van een future of een termijncontract, aangezien bij laatstbedoelde instrumenten op een vooraf bepaald tijdstip een bepaald goed moet worden geleverd. Dat is bij de Index beleggingsrekening niet het geval. De looptijd van de Index beleggingsrekening is onbepaald en eindigt in beginsel pas als de cliënt deze rekening op een door hemzelf gekozen moment door opzegging beëindigt. Voorts ziet de Index beleggingsrekening niet op de levering van een goed, maar voorziet deze in een wijze van beheer van liquiditeiten. Hieraan doet niet af dat in praktijk termijncontracten veelal in geld worden afgewikkeld. De grondslag van de verplichtingen is immers gelegen in de afspraak op een bepaald tijdstip een vooraf bepaalde hoeveelheid goederen te leveren of af te nemen. Een recht op afwikkeling in geld bestaat niet zonder meer. Evenmin is de Index beleggingsrekening vergelijkbaar met de verrekening van de prijs op leveringsdatum en de koopprijs door middel van koersverrekeningscontracten, aangezien de Index beleggingsrekening geen verplichting bevat tot levering, laat staan dat een tijdstip is bepaald waarop aan deze verplichting moet worden voldaan. Blijkens de Voorwaarden worden de opdrachten van cliënten immers onmiddellijk verwerkt. Liquidering van posities vindt plaats op een vooraf overeengekomen, maar niet bekend moment, te weten het moment waarop de cliënt zijn contract opzegt. Evenmin wordt de looptijd van de Index beleggingsrekening bepaald door het bereiken van een vooraf bepaald niveau van de gekozen index of indices dan wel door het realiseren van een bepaald resultaat. De cliënt kan op ieder door hemzelf gekozen moment het contract opzeggen.
Naar het oordeel van het College heeft AFM mitsdien ten onrechte de Index beleggingsrekening aangemerkt als soortgelijk aan een future of een termijncontract en om die reden gekwalificeerd als een effect als bedoeld in artikel 1, onder a, Wte 1995 (oud).
5.4 Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat het standpunt van appellante dat geen ontheffing van de prospectusplicht nodig was, aangezien geen sprake is van een effect, juist is. AFM heeft mitsdien ten onrechte de beslissing tot weigering van de ontheffing genomen. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard en de primaire beslissing van 18 september 2002 zal worden vernietigd. Het College zal voorts bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing.
5.5 Het College ziet aanleiding AFM te veroordelen in de kosten die appellante heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kent op basis van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht één punt toe voor het verschijnen op de tweede hoorzitting in bezwaar, één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1.