5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of perceel 23 als subsidiabele grond in de zin van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft in de perceelshistorie geen aanwijzingen kunnen vinden dat het perceel in de referentieperiode als akkerland in gebruik was. Gegevens uit 2002 laten zien dat het perceel door appellante als grasland is opgegeven. Aanvullend onderzoek door een deskundige van GeoRas van satellietbeelden uit de jaren 1998 tot en met 2000 wijst uit dat er in de betreffende jaren gras op het perceel heeft gestaan en dat het perceel niet met maïs beteeld is geweest.
Ter zitting heeft de deskundige desgevraagd de donkergroene kleur van het satellietbeeld van 24 augustus 1999 nader toegelicht. Gras kan op de satellietbeelden kleurschakeringen geven van groen tot oranje. De kleuren kunnen verschillen al naar gelang het gras korter of langer geleden is gemaaid. Bij de aanwezigheid van maïs hadden de beelden van 30 juli en 24 augustus 1999 een roodbruine tot bruine kleur moeten vertonen. Dat is niet het geval.
Appellante heeft tegenover deze bevindingen van verweerder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat op perceel 23 in de referentiejaren wel een akkerbouwgewas heeft gestaan. Dat de vorige eigenaar heeft verklaard dat hij voorafgaand aan 2001 op het perceel maïs heeft geteeld, acht het College onvoldoende. Het verzoek om ook satellietbeelden uit het jaar 2001 door een deskundige te laten bestuderen acht het College niet zinvol, nu appellante het perceel vanaf 2001 zelf in gebruik heeft, zoals zij in het bezwaarschrift heeft aangegeven. Haar stelling omtrent het bewijs van het Aerogrid beeld van 1 juni 2003 heeft appellante ter zitting ingetrokken.
Het College ziet geen aanleiding om aan de bevindingen van verweerder en aan de juistheid van de door de deskundige van GeoRas gegeven interpretatie van de satellietbeelden te twijfelen.
5.2 De grief van appellante dat er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag kan niet slagen. Het College overweegt daartoe als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dat aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Het College is van oordeel dat verweerder in dit geval redelijkerwijs niet kon vaststellen dat appellante, in tegenstelling tot haar opgave, met haar aanvraag voor perceel 23 geen subsidie had willen aanvragen.
Appellante heeft slechts betoogd dat het verweerder, indien hij zijn eigen site met gegevens betreffende subsidiewaardigheid van percelen bij de controle van de aanvraag had geraadpleegd, moet zijn opgevallen dat appellante mogelijk een niet steunwaardig perceel voor subsidie had opgegeven. Verweerder had appellante, naar haar mening, hierop moeten wijzen en haar de gelegenheid moeten bieden de aanvraag aan te passen.
Ten aanzien van dit betoog merkt het College op dat er geen verplichting voor verweerder bestaat om een aanvrager hierop te attenderen.
Verweerder moest bovendien rekening houden met de mogelijkheid dat appellante eigen redenen zou kunnen hebben om te menen dat het betrokken perceel wel steunwaardig was. Verweerder erkent immers zelf dat de gegevens op de site niet altijd juist kunnen zijn, zodat voor een ambtshalve aanpassing van de aanvraag geen plaats is.
5.3 Appellante heeft voor haar grief dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen argumenten aangedragen. Op geen enkele wijze heeft zij aannemelijk gemaakt dat door haar juiste gegevens zijn verstrekt en evenmin is iets aangevoerd dat er op zou kunnen wijzen dat haar geen schuld zou treffen van de opgave van een niet subsidiewaardig perceel.
5.4 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.