3. Het standpunt van FHRS in hoger beroep
FHRS heeft ter ondersteuning van het hoger beroep het volgende aangevoerd.
Het NRS Informatiesysteem (NIS) en de uit de stamboekcertificaten voorvloeiende noodzakelijke berekening van de fokwaarde zijn essentiële faciliteiten. FHRS is als erkend stamboek bevoegd stamboekcertificaten af te geven. Een stamboekcertificaat moet voldoen aan de vereisten die zijn neergelegd in beschikkingen van de Europese Commissie (te weten Beschikking van de Commissie van 29 juli 1986 houdende vaststelling van het model van en de gegevens die moeten voorkomen in het stamboekcertificaat voor raszuivere fokrunderen, 86/404/EEG, Pb. 1986 L 233, blz. 19 en Beschikking van de Commissie van 21 januari 1988 houdende vaststelling van het model van en de gegevens die moeten voorkomen op de stamboekcertificaten voor sperma en embryo's van raszuivere fokrunderen, 88/124/EEG, Pb. 1988 L 62, blz. 32). Uit deze vereisten vloeit voort dat in een stamboekcertificaat de fokwaarde van het dier – zijnde de resultaten van prestatieonderzoek en de resultaten en oorsprong van de beoordeling van de genetische waarde van het dier en zijn familieleden – moet zijn vermeld. In Nederland bestaat maar één databank waaruit de gegevens voor het vaststellen van de fokwaarde kunnen worden betrokken, het NIS. FHRS heeft meegewerkt aan het opzetten van deze databank en voert ook gegevens uit het eigen stamboek in het NIS in. Voor de berekening van de fokwaarde heeft FHRS naast de eigen gegevens ook die van dieren uit het stamboek van CRV nodig. CRV heeft de gegevens uit het NIS gekoppeld aan een systeem dat de fokwaarde berekent. Voor FHRS is deze koppeling noodzakelijk, omdat zij anders geen fokwaarde kan verkrijgen uit het NIS.
Voorts is het NIS van essentieel belang voor het voortduren van de erkenning van FHRS als stamboek. Dit vloeit voort uit (de bijlage bij) beschikking 84/247 (Beschikking van de Commissie van 27 april 1984 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken voor raszuivere fokrunderen bijhouden of instellen, Pb. 1984 L 125, blz. 58), waarin de voorwaarden voor erkenning als stamboek zijn vastgesteld.
Het is voor FHRS zowel technisch als economisch onmogelijk of onredelijk moeilijk om eenzelfde systeem als het NIS op te zetten, onder meer omdat de gegevens van CRV – dat 95 % van de markt bezit – in het NIS blijven, terwijl het noodzakelijk is voor het bepalen van de relatieve fokwaarde om voldoende data te verzamelen.
CRV heeft een machtspositie op de markt van stamboekcertificaten. CRV heeft 9500 boeren die lid zijn van haar organisatie terwijl FRHS 500 leden heeft. Uit het besluit in primo van NMa blijkt ook dat het aandeel van CRV in de omzet van de relevante markt voor stamboekcertificaten 80 tot 90% is. Op de markt van gegevensverzameling heeft CRV een monopolie. Er is namelijk maar één NIS en CRV is daarvan eigenaar.
Indien een onderneming als CRV een economische machtspositie heeft en beschikt over een essentiële faciliteit kan leveringsweigering misbruik van die economische machtspositie opleveren indien voldaan is aan de criteria genoemd in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) van 26 november 1998, C-7/97, Bronner, Jur. blz. I-7791; (hierna: arrest Bronner). Aan de criteria is voldaan aangezien CRV weigert tegen kostprijs de benodigde gegevens voor het aanmaken van stamboekstukken elektronisch aan te leveren, zodat FHRS door te hoge kostprijs en te laat aanleveren van gegevens uit de markt wordt gedrukt. FHRS is van mening dat zij de gegevens tegen handelingskosten moet kunnen verkrijgen en daarvoor niet nog een extra commerciële vergoeding dient te betalen. CRV verleent FHRS toegang tot de noodzakelijke gegevens tegen voorwaarden die significant minder gunstig zijn dat de voorwaarden die voor haarzelf gelden. Het NIS is onontbeerlijk om op de markt voor stamboekcertificaten actief te zijn.
De verkoopprijs die CRV hanteert voor de afgifte van haar stamboekcertificaten is onbillijk laag. De prijsverlaging in 1997 door CRV naar fl. 25,- is op zich niet onredelijk, maar wel in verband met het feit dat FHRS onder aanzienlijk minder gunstige condities over de gegevens kan beschikken. Dat deze prijzen wel onredelijk laag zijn blijkt onder meer uit de marges die FHRS en CRV blijkens het besluit in primo behalen op de stamboekcertificaten bij vrijwel identieke verkoopprijzen. CRV heeft nimmer een negatief bedrijfsresultaat gehaald, terwijl FHRS vanaf 1999 enkel negatieve bedrijfsresultaten heeft gehaald. Dit doet sterk vermoeden dat CRV de gegevens tegen aanzienlijk lagere kosten kan verkrijgen uit het NIS.
Voorts voert FHRS aan dat aan de bestreden uitspraak en aan de beslissing op bezwaar een zorgvuldigheidsgebrek kleeft aangezien FHRS ten onrechte is gekwalificeerd als veeverbeteringsbedrijf, terwijl zij een stamboekorganisatie is die gecertificeerde informatieproducten levert.
FHRS acht het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waar NMa stelt dat geen sprake is van een leveringsweigering. NMa heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat op basis van de grote verschillen in bedrijfsresultaten geen onbillijk lage marktprijzen voor de verkoop van stamboekcertificaten door CRV zijn vastgesteld.
Gelet op het belang van mededinging op de markt voor stamboekcertificaten met fokwaardeberekeningen en de belangen van FHRS en CRV heeft NMa niet in redelijkheid kunnen besluiten de klachten ongegrond te verklaren en de aanvraag om toepassing van artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) af te wijzen.