1. De procedure
Op 9 mei 2005 heeft het College van appellante twee beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen twee onderscheiden besluiten van verweerder van 19 april 2005.
Bij deze besluiten heeft verweerder ongegrond verklaard de bezwaren van appellante tegen de - op 10 augustus 2004 in de Staatscourant (nr. 151, blz 8) gepubliceerde - besluiten van verweerder van onderscheidenlijk 21 juli 2004 en 12 juni 2004 op grond van de Diergeneesmiddelenwet (hierna: Dgw), inhoudende de registratie van het diergeneesmiddel ‘Amoxy+C Inj.’ (REG NL 10257) van Dopharma Research B.V. (hierna: Dopharma) en de registratie van het diergeneesmiddel ‘Amo-Col Injectie’ (REG NL 10242) van Eurovet.
Het beroepschrift geregistreerd onder AWB 05/300 heeft betrekking op de registratie van het diergeneesmiddel ‘Amoxy+C Inj.’ (REG NL 10257) en het beroepschrift geregistreerd onder AWB 05/301 heeft betrekking op de registratie van het diergeneesmiddel ‘Amo-Col Injectie’ (REG NL 10242).
Op 8 juni 2005 heeft verweerder in beide zaken een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij griffiersbrieven van 26 juni 2006 zijn Eurovet en Dopharma in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Bij griffiersbrieven van 26 juni 2006 is verweerder in beide zaken gevraagd alsnog de aanvragen tot registratie van de diergeneesmiddelen toe te zenden, alsook stukken waaruit blijkt dat Amo-Col Injectie (REG NL 10242) identiek is aan het middel Amo-Col Injectie (REG NL 7950) en dat dit diergeneesmiddel identiek is aan het referentiemiddel Micromycin-C (REG NL 3453).
Bij brief van 3 juli 2006 heeft Eurovet bericht als partij aan het geding in de zaak AWB 05/301 te willen deelnemen.
Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder een inventarislijst (genummerd 1 tot en met 12) en de daarop vermelde stukken toegezonden en daarbij, met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te kennen gegeven dat uitsluitend het College van deze stukken kennis zal mogen nemen.
Bij brief van 17 augustus 2006 heeft verweerder zijn beroep op artikel 8:29, eerste lid, Awb ten aanzien van de stukken 6 tot en met 9 (zijnde vier rapporten van het Laboratorium voor Geneesmiddelenonderzoek van respectievelijk 15 maart 1998, 12 augustus 1999, 17 mei 1999 en 12 april 2000) (hierna: rapporten) gehandhaafd en nader toegelicht.
Ten aanzien van de overige stukken heeft verweerder zijn beroep op artikel 8:29, eerste lid, Awb ingetrokken.
Bij beslissing van 18 augustus 2006 heeft het College beslist dat de gevraagde beperking van de kennisneming van de rapporten gerechtvaardigd is, waarna partijen bij griffiersbrieven van 18 augustus 2006 is verzocht te berichten of zij er in toestemmen dat het College mede op grond van de rapporten uitspraak kan doen. Bij deze gelegenheid zijn de overige door verweerder overgelegde stukken aan partijen toegezonden.
Bij brieven van 18 augustus 2006 en 21 augustus 2006 hebben Eurovet en appellante die toestemming verleend.
Op 29 augustus 2006 zijn de zaken ter zitting onderzocht, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht. Op die zitting is gebleken dat verweerder in beide zaken nog niet alle stukken heeft toegezonden waaruit blijkt dat Amo-Col Injectie (REG NL 10242) identiek is aan het middel Amo-Col Injectie (REG NL 7950) en dat dit diergeneesmiddel identiek is aan het referentiemiddel Micromycin-C (REG NL 3453). Vervolgens is verweerder in de gelegenheid gesteld deze stukken alsnog toe te zenden.
Bij brief van 8 september 2006 heeft verweerder nadere stukken aan het College toegezonden en daarbij, met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, Awb, te kennen gegeven dat uitsluitend het College van deze stukken kennis zal mogen nemen.
Bij beslissing van 10 oktober 2006 heeft het College het onderzoek in beide zaken heropend en bepaald dat een andere (enkelvoudige) kamer van het College in het kader van het vooronderzoek beslist of beperking van de kennisneming van evenbedoelde stukken gerechtvaardigd is.
Op 18 oktober 2006 heeft de enkelvoudige kamer van het College beslist dat de gevraagde beperking van de kennisneming van een aantal stukken wel en van een aantal stukken niet gerechtvaardigd is. Bij deze beslissing is bepaald dat de stukken waarvan beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is, worden teruggezonden aan verweerder en is verweerder verzocht die stukken alsnog in te zenden. Voorts is aan appellante en Eurovet verzocht te berichten of zij er in toestemmen dat het College mede op grond van de stukken waarvan beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht, uitspraak kan doen.
Bij brieven van 24 oktober 2006 en 26 oktober 2006 hebben respectievelijk appellante en Eurovet de toestemming verleend.
Bij brief van 25 oktober 2006 heeft verweerder evenbedoelde bedoelde stukken alsnog ingezonden.
Bij griffiersbrief van 28 november 2006 zijn de door verweerder ingezonden stukken aan appellante toegezonden en is haar gevraagd of zij prijs stelt op een nadere behandeling ter zitting dan wel dat zij schriftelijk op deze stukken reageert.
Bij brief van 11 december 2006 heeft appellante een reactie gegeven en bericht geen behoefte meer te hebben aan een nadere behandeling ter zitting.
Bij griffiersbrief van 23 februari 2007 is appellante in de gelegenheid gesteld haar reactie nader toe te lichten, waaraan zij heeft voldaan bij brief van 28 maart 2007, waarbij zij een verklaring van 20 maart 2007 heeft overgelegd van een door haar ingeroepen deskundige, te weten dr. A.M. Stijnen, werkzaam bij Kinesis Pharma B.V. Breda op het gebied van het chemisch-pharmaceutisch gedeelte van geneesmiddelenontwikkeling.
Bij brief van 23 april 2007 heeft verweerder daarop gereageerd.
Bij brief van 1 mei 2007 heeft Eurovet bericht geen behoefte te hebben hierop te reageren.
Bij brieven van 7 mei 2007 en 8 mei 2007 hebben respectievelijk verweerder en Eurovet bericht geen behoefte te hebben aan een nadere zitting.
Bij brief van 11 mei 2007 heeft appellante bericht behoefte te hebben aan voortzetting van het onderzoek ter zitting.
Bij brief van 2 november 2007 heeft appellante wederom een verklaring van dr. A.M. Stijnen, gedateerd 30 augustus 2007, overgelegd, waarin wordt ingegaan op mogelijke verschillen in deeltjesgrootte van de diergeneesmiddelen van appellante en Eurovet.
Bij brieven van 13 november 2007 en 15 november 2007 heeft appellante nog nadere stukken in het geding gebracht.
Op 28 november 2007 zijn de zaken wederom ter zitting onderzocht, alwaar partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht. Aan de zijde van appellante waren tevens aanwezig W.B.F. Swart, operationeel directeur van appellante, en dr. A.M. Stijnen. Aan de zijde van verweerder waren tevens aanwezig ir. D. Asselbergs en ir. G.J. Scheffelie, werkzaam als registratiecoördinatoren bij verweerders Bureau Diergeneesmiddelenregistratie.