5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en in navolging van het advies van de Adviescommissie het bedrag aan subsidiabele kosten in afwijking van de door appellante ingediende deelbegroting van deelnemer RNV lager heeft vastgesteld. Gelet op artikel 12, derde lid, Besluit staat in het bijzonder ter beoordeling of verweerder in het bestreden besluit op goede gronden heeft beslist dat het advies van de Adviescommissie niet op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en hij om die reden terecht zijn besluit om niet af te wijken van dit advies, heeft gehandhaafd.
5.2 Het College oordeelt met betrekking tot de wijze van totstandkoming van het advies dat hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht omtrent het aanvullen van gegevens in het kader van indiening van subsidieaanvragen onder een tendersysteem, gelet op het bepaalde bij het Besluit, rechtens aanvaardbaar is. Het in het Besluit neergelegde tendersysteem, waarbij verlening van subsidie mede afhankelijk is gesteld van een relatieve beoordeling en rangschikking ten opzichte van de verschillende andere aanvragen die in een bepaalde periode zijn ingediend, brengt met zich dat aanvragers hunnerzijds niet na afloop van de indieningsperiode met aanvullende informatie over het door hun voorgestelde project kunnen komen. Dit wordt door appellante ook niet betwist.
Het College is evenwel met appellante van oordeel dat hetgeen zij in bezwaar naar voren heeft gebracht over het rechtskarakter van de in het LAP opgenomen landelijke afvalscheidingsnorm wel kan worden betrokken in de heroverweging van het primaire besluit tot subsidieverlening, ondanks de omstandigheid dat deze subsidie is verleend onder een tendersysteem. Het betreft hier immers geen wijziging of aanvulling van de subsidieaanvraag, maar een standpunt dat betrekking heeft op het rechtskader waarbinnen de subsidie wordt verstrekt.
Het College volgt verweerder niet in zijn stelling dat het aan appellante was om in de toelichting op haar aanvraag aan te geven wat het rechtskarakter is van de landelijke afvalscheidingsnorm uit het LAP. Gelet op artikel 10, aanhef en onder d, Besluit, op grond waarvan verweerder afwijzend beslist op een aanvraag indien het project is gericht op de aanpassing aan bepaalde communautaire en nationale normen, moet verweerder voorafgaand aan de beoordeling van een aanvraag onder het Besluit vaststellen welke norm(en) in een aanvraag een rol spelen en wat het rechtskarakter daarvan is. Verweerder dient als subsidieverlenend orgaan hierover een eigen oordeel te vellen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat de Adviescommissie wat betreft het rechtskarakter van de landelijke afvalscheidingsnorm een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd. Het advies van de Adviescommissie is in zoverre dan ook niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het vorenstaande in aanmerking genomen had verweerder aanleiding moeten zien in bezwaar te overwegen in hoeverre deze onzorgvuldigheid aanleiding gaf overeenkomstig artikel 12, derde lid, Besluit af te wijken van het advies van de Adviescommissie. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat wil dat een besluit zorgvuldig wordt voorbereid.
5.3 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellante moeten beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.4 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door appellante in beroep gemaakte proceskosten. Deze worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,--, (1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met een wegingsfactor 1,
ad € 322,-- per punt). Voorts dient het door appellante voor het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,-- aan haar te worden vergoed.