ECLI:NL:CBB:2008:BC2485
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- J.L.W. Aerts
- A. Bruining
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit registratie overdracht varkensrechten en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Maatschap A en A-B, gevestigd te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 13 maart 2007, verklaarde de bezwaren van appellante tegen de registratie van de overdracht van 560 varkensrechten ongegrond. De procedure begon met een brief van appellante op 18 april 2007, waarna de gronden van het beroep op 15 mei 2007 werden ingediend. De Minister had eerder op 7 april 2006 een besluit genomen dat de overdracht van varkensrechten met beperkingen registreerde. De zitting vond plaats op 11 oktober 2007, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kern van het geschil draait om de vraag of de varkensrechten, die door appellante zijn verworven, in overeenstemming zijn met de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv). De wet bevat bepalingen over de overdracht van varkensrechten, vooral met betrekking tot de locatie van de bedrijven en de concentratiegebieden. Appellante stelt dat haar bedrijf, dat sinds 30 augustus 1991 actief is, met de pachtovereenkomst van 23 december 2005 is uitgebreid, waardoor het zwaartepunt van haar activiteiten in het concentratiegebied Zuid is komen te liggen. De Minister betwist dit en stelt dat de varkensrechten niet in het concentratiegebied benut kunnen worden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de Minister niet voldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke omstandigheden van appellante. Het College concludeert dat de Whv, indien er sprake is van één bedrijf, niet in de weg staat aan de benutting van de varkensrechten in het concentratiegebied. Het bestreden besluit wordt vernietigd, en de Minister wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van appellante. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 644,-, en het griffierecht van € 285,- moet aan appellante worden vergoed.