5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder de aan appellant verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer op goede gronden heeft ingetrokken.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, in verbinding met artikel 99 Wp 2000 kan verweerder een vergunning voor het verrichten van taxivervoer intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 9, eerste lid, Wp 2000 bedoelde eisen, waaronder onder meer is begrepen dat de vervoerder aan de eis van vakbekwaamheid moet voldoen.
Het College stelt voorop dat verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, nadat hij op aanvraag – en mede gebaseerd op de overgelegde procuratieovereenkomst – een vergunning voor het verrichten van taxivervoer heeft verleend, te onderzoeken of de invulling van het vakbekwaamheidsvereiste in de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en, indien dat niet het geval is en niet aan de eis van vakbekwaamheid wordt voldaan, de verleende vergunning in te trekken.
Ter zitting van het College heeft appellant wederom bevestigd, dat sinds 1 januari 2005 binnen zijn onderneming de vakbekwaamheid niet langer door procuratiehouder E, noch door een andere procuratiehouder, wordt ingebracht. Tevens staat vast dat appellant tot op heden niet de examens heeft behaald die benodigd zijn om aan de eis van vakbekwaamheid te kunnen voldoen. Ook is niet gebleken dat appellant’s studies in een stadium verkeren dat hij binnen afzienbare tijd in staat zal zijn het in artikel 28, eerste lid, Bp 2000 bedoelde getuigschrift over te leggen. In feite wordt binnen de onderneming van appellant al sinds 1 januari 2005 niet meer aan de eis van vakbekwaamheid voldaan.
Nu binnen de onderneming van appellant niet aan de eis van vakbekwaamheid als gesteld in artikel 26 Bp 2000 wordt voldaan, is het College van oordeel dat verweerder de aan appellant verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer op goede gronden heeft ingetrokken. De stelling van appellant dat hij met de in de praktijk opgedane kennis en ervaring aan de eis van vakbekwaamheid kan voldoen, kan niet tot het oordeel leiden dat verweerder van zijn bevoegdheid tot het intrekken van de vergunning geen gebruik had mogen maken en appellant had moeten toestaan met behoud van zijn vergunning taxivervoer te verrichten. Hoezeer de praktijk een goede leerschool kan zijn, dit volstaat niet. Om aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen, moet men het in artikel 28, eerste lid, Bp 2000 genoemde getuigschrift overleggen. Aan de vereisten om als historisch vakbekwaam te worden aangemerkt, voldoet appellant evenmin. Om op grond van deze tot 1 juli 2001 bestaande regel als vakbekwaam te worden beschouwd, dient de betrokkene gedurende vijf jaar – op zijn laatst vanaf 1 juli 1996 – aantoonbaar belast te zijn geweest met de dagelijkse leiding van een bedrijf dat taxivervoer verricht. Appellant heeft pas sinds 2000-2001 zijn eigen taxibedrijf. Weliswaar was hij ook voor die tijd jarenlang in de taxibranche werkzaam – naar appellant ter zitting van het College stelde sinds 1991 – maar dit was als taxichauffeur en niet als dagelijks leidinggevende. Aan het feit dat appellant op 16 september 2006 in het bezit is gesteld van nieuwe, tot en met 12 september 2011 geldige, vergunningbewijzen komt geen betekenis toe. Ingevolge artikel 19, eerste lid, Bp 2000 is een vergunningbewijs onder meer niet geldig vanaf het tijdstip waarop de vergunning is ingetrokken. Door intrekking van de aan appellant verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer hebben de vergunningbewijzen automatisch hun geldigheid verloren.
Verder is het College van oordeel dat verweerder, door eerst tot intrekking over te gaan zeven weken na de bestreden beslissing, in voldoende mate aan de belangen van appellant tegemoet is gekomen. Het College vermag niet in te zien dat verweerder andermaal tot het verlenen van uitstel had moeten overgaan. Appellant is immers ruim uitstel verleend. Dat appellant zich vanaf 13 december 2006 voor een cursus heeft ingeschreven ter verbetering van zijn taalniveau en ter voorbereiding op het halen van de vakbekwaamheidsdiploma’s, leidt het College niet tot een ander oordeel. Naar hetgeen appellant ter zitting van het College heeft aangegeven, is hij – als gevolg van een onderbreking van zijn studies wegens ziekte en vakantie – nog steeds met deze voorbereidende cursus bezig en ligt het behalen van de vereiste vakbekwaamheidsdiploma’s niet in het verschiet. Het financiële belang van appellant bij het behouden van zijn vergunning behoefde verweerder naar het oordeel van het College evenmin tot nader uitstel te doen besluiten. Tegenover dit persoonlijke belang van appellant staat het algemeen belang van een kwalitatief goed aanbod van taxivervoer dat met de gestelde vakbekwaamheideisen wordt nagestreefd. Dat de handhaving van deze eisen er in het geval van appellant toe leidt dat hij zijn onderneming niet kan voortzetten, mag verweerder voor rekening en risico van appellant laten. Deze gevolgen waren voorzienbaar, omdat appellant sinds de verlening aan hem van de vergunning heeft moeten of kunnen weten dat het niet verliezen van zijn vergunning voor wat betreft de vakbekwaamheidseisen afhankelijk is van ofwel de juiste invulling daarvan door een procuratiehouder ofwel het door hemzelf behalen van de in dat verband vereiste vakdiploma’s. Met een onderzoek naar de materiële invulling van het vakbekwaamheidsvereiste, en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid dat de vergunning zou worden ingetrokken, heeft appellant ook steeds rekening moeten houden. Niet alleen volgt dit onderzoek uit artikel 30, tweede lid, Bp 2000, waarin is bepaald dat de vervoerder die taxivervoer verricht verplicht is elke vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop de vergunning is verleend, aan te tonen dat hij aan de eis van vakbekwaamheid voldoet, maar bovendien was het onderzoek hem reeds bij de verlening van de taxivergunning aangekondigd.
Het voorgaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.