ECLI:NL:CBB:2007:BC1329

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/694
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vergunning voor kansspelautomaten in een horecagelegenheid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 oktober 2007 uitspraak gedaan over de weigering van een vergunning voor het plaatsen van kansspelautomaten in een horecagelegenheid. Verzoeker, A, h.o.d.n. B, te C, had op 12 juni 2007 een aanvraag ingediend voor een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten. De burgemeester van Utrecht, verweerder, heeft deze aanvraag op 22 augustus 2007 afgewezen, omdat de horecagelegenheid van verzoeker als laagdrempelig werd aangemerkt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij behandeld zou worden als ware hij in het bezit van de gevraagde vergunning.

De voorzieningenrechter heeft op 23 oktober 2007 de zaak behandeld. Verzoeker stelde dat de inkomsten uit de kansspelautomaten essentieel waren voor zijn bedrijfsvoering en dat hij al jaren een vergunning had gehad. Hij betoogde dat de inrichting voldeed aan de eisen en dat de burgemeester niet duidelijk had gemaakt welke aanpassingen nodig waren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de horecagelegenheid van verzoeker niet voldeed aan de vereisten voor een hoogdrempelige inrichting, omdat de afhaalruimte in open verbinding stond met het restaurant en er geen sprake was van een besloten ruimte.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering van de vergunning niet onrechtmatig was, aangezien verzoeker sinds het aflopen van zijn vergunning op 31 mei 2007 zonder vergunning had geopereerd en er geen handhaving was opgetreden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 07/694 29 oktober 2007
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, verzoeker,
tegen
de burgemeester van Utrecht, verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 22 augustus 2007 heeft verweerder op grond van de Wet op de kansspelen (hierna: de Wet) verzoekers aanvraag om een vergunning voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in zijn inrichting geweigerd.
Verzoeker heeft bij brief van 28 augustus 2007 bezwaar gemaakt tegen voornoemd besluit.
Verzoeker heeft zich bij brief van 28 augustus 2007 tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht gewend met het verzoek bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat verzoeker wordt behandeld als ware hij in het bezit van de gevraagde vergunning.
Bij brief van 17 september 2007 heeft de griffier van de rechtbank Utrecht het verzoek om een voorlopige voorziening ter behandeling doorgezonden aan het College.
Bij brief van 2 oktober 2007 heeft verweerder schriftelijk op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2007. Aldaar zijn verschenen verzoeker en W. den Hartog, gemachtigde van verzoeker. Verweerder is na voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet is onder meer bepaald:
" Artikel 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
d. hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend:
1°. waar het café en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en
2°. waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder.
e. laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld is in artikel 1, eerste lid, van de Drank en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca.
Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
(…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten:
a. in een laagdrempelige inrichting;
b. in een hoogdrempelige inrichting;
(…)
2. Bij gemeentelijke verordening wordt het aantal speelautomaten vastgesteld waarvoor per inrichting, als bedoeld in het eerste lid, vergunning wordt verleend, met dien verstande dat:
a. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geen vergunning kan worden verleend voor kansspelautomaten;
b. voor een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, het aantal kansspelautomaten waarvoor vergunning kan worden verleend, op twee wordt bepaald.
(…)
4. Indien zich binnen een laagdrempelige inrichting een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet bevindt, waarin rechtmatig alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, dan wordt deze lokaliteit als hoogdrempelige inrichting aangemerkt voor de toepassing van deze titel, indien:
a. voldaan is aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30, onder d, en
b. de overige ruimten in die inrichting door het publiek uitsluitend te bereiken zijn zonder eerst deze lokaliteit te betreden.
(…)
Artikel 30e
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
a. door het verlenen der vergunning zou worden afgeweken van het bij of krachtens artikel 30c bepaalde. (…)."
In de Drank- en Horecawet (hierna: DHW), zoals deze luidt ten tijde in dit geding van belang, is onder meer bepaald:
" Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
(…)
- horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- lokaliteit: een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting;
- horecalokaliteit: een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
(…)
- inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;
(…)."
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker exploiteert een horecagelegenheid, die zich aanduidt als "B". Hier kan tevens worden afgehaald.
- Verzoeker heeft bij formulier, gedateerd 12 juni 2007, een aanwezigheidsvergunning gevraagd voor maximaal twee kansspelautomaten in zijn inrichting.
- Blijkens een mutatie van de politie, afdeling bijzondere wetgeving, heeft op 6 augustus 2007 een controle plaatsgevonden in de inrichting van verzoeker. In de mutatie is aangegeven (-) dat er in de zaak fruitautomaten aanwezig zijn, (-) dat, gelet op de menukaart en de inrichting van de zaak, de inrichting van verzoeker laagdrempelig is en (-) dat verzoeker de automaten dient te vervangen door andere automaten dan wel deze dient te verwijderen en/of de inrichting van de zaak dient aan te passen.
- Bij besluit van 22 augustus 2007 is voornoemde aanvraag afgewezen.
3. Het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening is verzocht
Verweerder heeft overwogen dat de gelegenheid van verzoeker een horecabedrijf is in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW), waarvoor hem krachtens artikel 3 DHW vergunning is verleend. De inrichting is gelet op de menukaart en de afhaalmogelijkheid laagdrempelig. Uit de reclamefolder blijkt, dat ter plaatse een ruim assortiment kleine gerechten kan worden genuttigd, maar dat gerechten ook kunnen worden afgehaald. Om die reden moet de gevraagde aanwezigheidsvergunning worden geweigerd.
4. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft aangevoerd dat de inkomsten uit de kansspelautomaten een belangrijk deel van de bedrijfsresultaten vormen. Zonder deze inkomsten komt verzoeker in financiële problemen. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat al jaren een vergunning is verleend en dat de inrichting steeds heeft voldaan aan de gestelde inrichtingseisen. De laatstelijk verleende vergunning liep af op 31 mei 2007. Ten onrechte heeft verweerder niet duidelijk gemaakt welke aanpassingen noodzakelijk waren om aan eventuele nieuwe eisen te voldoen. Er is een aparte ingang en wachtruimte voor de klanten die komen afhalen, en de inrichting is in het verleden geaccepteerd als een gescheiden bedrijf met twee exploitatievergunningen. Dat er op de menukaart diverse kleine gerechten worden aangeboden is normaal, terwijl naast deze gerechten tevens een ruim assortiment aan voor-, hoofd- en nagerechten worden aangeboden. Bezoekers kunnen niet worden verplicht tot het nuttigen van een voor- en /of nagerecht. Nu in café’s slechts kleine snacks worden geserveerd en geen volledige maaltijden, zouden daar de kansspelautomaten moeten worden verwijderd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de weigering van de gevraagde vergunning heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in de horecagelegenheid gerechten kunnen worden afgehaald en dat niet in hoofdzaak driecomponentenmaaltijden worden geserveerd.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
Ter zitting heeft verzoeker aangeven dat de afhaalruimte in open verbinding staat met het restaurant. De in de scheidingswand tussen de afhaalruimte en het restaurant geplaatste deur heeft verzoeker op last van de brandweer verwijderd. Volgens vaste jurisprudentie van het College vormt het restaurantgedeelte aldus geen besloten ruimte en is dit gedeelte dus geen lokaliteit en derhalve evenmin een horecalokaliteit in de zin van artikel 1, eerste lid, DHW. Dat de deur in verband met de brandveiligheid op last van de brandweer is verwijderd, doet hieraan niet af. Er is dus geen sprake van een horecalokaliteit die met toepassing van artikel 30c, vierde lid, van de Wet als hoogdrempelige inrichting zou kunnen worden aangemerkt.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de tot de gedingstukken behorende menukaart diverse broodjes en tosti’s vermeldt, alsmede vleesschotels die worden geserveerd met frites of gebakken aardappelen en salade. Dit aanbod aan gerechten die niet als zogenoemde driecomponentenmaaltijden zijn te beschouwen, duidt eveneens op laagdrempeligheid. Verzoeker stelt dat deze kaart alleen van toepassing is op het afhaalgedeelte en dat het restaurant een aparte menukaart heeft. Verzoeker heeft deze evenwel niet overgelegd. Ook op de website van verzoeker staat geen andere kaart.
De voorzieningenrechter overweegt voorts als volgt. Sinds het aflopen van de vergunning op 31 mei 2007 zijn thans vijf maanden verstreken, gedurende welke verzoeker zonder vergunning inkomsten uit de twee kansspelautomaten heeft genoten. Bovendien heeft verweerder nog geen besluit tot handhaving genomen. Voor zover verzoeker een periode zou moeten worden gegund om zich in te stellen op de nieuwe situatie, lijkt deze dan ook door de feitelijke gang van zaken reeds te zijn geboden.
Gelet op het vorenoverwogene is van onrechtmatigheid van het besluit van 22 augustus 2007 niet gebleken. De voorzieningenrechter ziet reeds om deze reden geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. C. J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2007.
w.g. C.J. Borman w.g. E. van Kerkhoven