Tussentijdse wijziging is voorts in strijd met algemene rechtsbeginselen als het vertrouwensbeginsel. Een voor een langere periode vaststaande x-factor geeft netbeheerders zekerheid over de inkomsten die zij mogen genereren en de efficiencyinspanningen die zij moeten verrichten om een redelijk rendement te behalen. Dat door de inwerkingtreding van de I&I-wet, artikel 81 ook op grootverbruikers van toepassing is en dat in het besluit van 31 augustus 2004 wordt aangekondigd dat dit besluit zal worden aangepast, doet niet af aan het ontbreken van een bevoegdheid om tussentijds te wijzigen. Dat de tijd ontbrak om voor het begin van de reguleringsperiode een methodebesluit voor alle afnemers vast te stellen, doet niet terzake. Het wetsvoorstel voor de I&I-wet is op 4 juni 2004 naar de Eerste Kamer gegaan. Toen stond de voorgestelde tekst inzake regulering van tarieven voor grootverbruikers derhalve vast. Daarna was er nog voldoende tijd om een methodebesluit voor beide groepen afnemers te nemen.
Verweerder wijkt daarnaast ten onrechte af van de Overeenkomst. In de Overeenkomst zijn bij wijze van vaststellingsovereenkomst voor iedere netbeheerder afspraken neergelegd over de doelmatigheidskorting voor kleinverbruikers. Van deze afspraken mag slechts worden afgeweken op grond van dwingend recht of bij de vernietiging door het College van op grond van de Overeenkomst genomen besluiten. Dan is verweerder echter verplicht een besluit te nemen waarmee zoveel mogelijk hetzelfde resultaat wordt bereikt. Het bestreden besluit mag niet leiden tot andere resultaten dan neergelegd in de Overeenkomst. De doelmatigheidskorting (per netbeheerder) die resulteert uit het bestreden besluit wijkt significant en voor de meeste netbeheerders in nadelige zin af van de doelmatigheidskorting in de Overeenkomst. De gewogen gemiddelde x-factor in de Overeenkomst bedroeg 3,8%, het bestreden besluit verhoogt dat naar 4,0%. De door verweerder voorgestane methodiek en de uitkomst daarvan zijn dan ook in strijd met de Overeenkomst. De Gaswet bevat geen dwingendrechtelijke beletselen om de Overeenkomst na te leven, zodat verweerder zich onverkort dient te houden aan de afspraken. Appellanten mochten erop vertrouwen dat de doelmatigheidskorting voor de tweede reguleringsperiode niet zou afwijken van de in de Overeenkomst neergelegde afspraken. Verweerder stelt ten onrechte dat de afspraken materieel worden nagekomen.
Met de Richtlijnen Gastransport was voorts reeds sprake van (semi-)regulering van de tarieven voor het transport voor grootverbruikers. De Richtlijnen Gastransport 2003 en 2005 sloten grotendeels aan bij de reguleringsmethodiek voor kleinverbruikers. De indicatieve tarieven zijn aan verweerder voorgelegd, die nooit aanleiding heeft gezien daarin in te grijpen. De tarieven waren dus niet onredelijk hoog en namen niet een onevenredig deel van de totale inkomsten in. Het is in strijd met de Gaswet en de algemene rechtsbeginselen, dat verweerder op het sectorgemiddelde inkomstenniveau uit grootverbruikers in 2004, de totale gemiddelde efficiëntieprikkel voor kleinverbruikers over de eerste en tweede reguleringsperiode toepast. Dat de grootverbruikertarieven pas vanaf 2005 gereguleerd worden, dat een startpunt moet worden bepaald en dat dit startpunt wordt afgeleid uit de ontwikkeling van de grootverbruikerstarieven sinds de efficiëntiemeting in 2001, vormen, gelet op verweerders eerdere acceptatie van de voorgelegde indicatieve tarieven, geen rechtvaardiging, aldus appellanten.
De netbeheerders moesten voor 2005 indicatieve tarieven voor grootverbruikers vaststellen met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport 2005, waarbij uitdrukkelijk is opgemerkt dat deze nog voor het gehele transportjaar 2005 zouden gelden. Toch heeft verweerder vervolgens de Richtlijnen Gastransport 2005 alsnog met terugwerkende kracht opzij gezet. Dit is in strijd met de algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. Verweerders stelling dat hij zo moest handelen omdat de Richtlijnen Gastransport 2005 strijdig werden met de Gaswet, miskent dat hij ten tijde van het vaststellen van de Richtlijnen Gastransport 2005 wist dat ook de tarieven van grootverbruikers gereguleerd zouden gaan worden. In een voetnoot van de Richtlijnen wordt zelfs uitdrukkelijk op artikel VII van de I&I-wet gewezen.
Daarnaast zijn voor GTS in 2005 nog de met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport 2005 vastgestelde indicatieve tarieven blijven gelden en is voor GTS pas met ingang van 1 januari 2006 voor de periode 2006 tot en met 2009 een doelmatigheidskorting bepaald. Indien de Gaswet niet de ruimte biedt om de Richtlijnen Gastransport 2005 voor het gehele jaar 2005 te laten gelden, is het onbegrijpelijk dat dit kennelijk niet in de weg staat aan een andere behandeling voor GTS. Daarnaast maakt de Gaswet geen onderscheid tussen het moment van ingang van de regulering van de tarieven van GTS en van de grootverbruiker. Deze ongelijke behandeling is in strijd met de Gaswet, de Awb en de algemene rechtsbeginselen, waaronder het gelijkheidsbeginsel.
Uit artikel VII, negende lid, van de I&I-wet volgt dat artikel 13, eerste tot en met derde lid, Gaswet zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van de I&I-wet, zijn blijven gelden tot 24 februari 2005, de datum waarop het nieuwe artikel 12 van de Gaswet in werking is getreden. Derhalve hadden de Richtlijnen Gastransport 2005 en daarmee de systematiek van indicatieve tarieven in ieder geval kracht van wet tot 24 februari 2005. Derhalve is ten onrechte voor de vaststelling van de doelmatigheidskorting 1 januari 2005 als ingangsdatum voor de grootverbruikerstarieven bepaald.
De Gaswet gaat uit van één doelmatigheidskorting voor klein- én grootverbruikers. Toch heeft verweerder een methode gehanteerd waarbij twee doelmatigheidskortingen worden vastgesteld, die worden gemiddeld tot één samengestelde korting. Toepassing van die gemiddelde doelmatigheidskorting heeft tot gevolg dat – waar de gemiddelde doelmatigheidskorting hoger is dan de in 2004 vastgestelde doelmatigheidskorting voor het transport voor kleinverbruikers – de tarieven voor kleinverbruikers meer worden gekort dan bij de eerder vastgestelde doelmatigheidskorting, terwijl de tarieven voor grootverbruikers juist minder worden gekort. Deze effecten zijn in strijd met de Gaswet en de algemene rechtsbeginselen.
De x-factoren voor kleinverbruikers worden met terugwerkende kracht toegepast op grootverbruikers over de periode voor de wijziging van het regime van tariefregulering voor grootverbruikers, terwijl deze wijziging volgens het overgangsrecht eerst per
1 januari 2006 ingaat. In de wettelijke systematiek past niet dat met terugwerkende kracht de x-factoren voor de categorie kleinverbruikers met betrekking tot de reeds verstreken periode, alsnog zouden worden toegepast op de categorie grootverbruikers.
Het efficiënte inkomstenniveau uit grootverbruikers voor 2007 wordt ten onrechte bepaald door het inkomstenniveau van de meetgroep in 2004 te korten met de sectorgemiddelde efficiëntieprikkels voor kleinverbruikers over de eerste en tweede reguleringsperiode. Verweerder maakt niet duidelijk waarom is gekozen voor deze methode. Verweerder heeft het efficiënte inkomstenniveau voor grootverbruikers in 2007 bepaald zonder dit niveau op enigerlei wijze te toetsen aan de onderliggende kosten. Dit is in strijd met artikel 81b van de Gaswet. Verweerder gaat hiermee ook voorbij aan het feit dat de indicatieve tarieven 2004 zijn vastgesteld met inachtneming van de Richtlijnen Gastransport 2003, waardoor doelmatigheidsoverwegingen reeds zijn meegenomen bij de vaststelling van de indicatieve tarieven, en miskent bovendien dat een één-op-één vergelijking tussen kleinverbruikers en grootverbruikers niet zonder meer mogelijk is.
De in de eerste reguleringsperiode en in 2005 toegepaste indicatieve tarieven zijn door verweerder akkoord bevonden, nu deze geen aanleiding heeft gezien hierin in te grijpen. Appellanten mochten er dus van uitgaan dat deze tarieven niet achteraf als te hoog zouden worden aangemerkt. Feitelijk moeten appellanten in een periode van twee tot tweeëneenhalf jaar (aanvullende) doelmatigheidsverbeteringen realiseren. Omdat zij ervan uit mochten gaan dat zij niet meer efficiency-doelstellingen hoefden te realiseren dan waartoe zij op grond van eerdere besluitvorming waren gehouden, is dat een schending van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Ook voorziet de Gaswet in vaststelling voor minimaal drie jaren, waarbij de efficiencykorting vooraf wordt vastgesteld zodat netbeheerders weten welke efficiencydoelstellingen moeten worden behaald. Dit geldt in ieder geval voor de individuele efficiencykortingen die tot doel hebben bestaande efficiencyverschillen te elimineren.
Verweerder heeft geen rekening gehouden met diverse factoren. Zo is het onbegrijpelijk dat verweerder bij het besluit van 31 augustus 2004 de tariefstructuur als bijlage opneemt, en in het Ontwerpbesluit aangeeft dat de tariefstructuur is vervallen omdat er een Tarievencode Gas komt, terwijl in het bestreden besluit wordt opgemerkt dat de Tarievencode Gas niet van belang is, omdat het methodebesluit de kosten bepaalt die een netbeheerder mag dekken met de transporttarieven voor alle afnemers, terwijl de Tarievencode Gas ingaat op de vraag welke afnemers deze kosten in welke mate betalen. Verweerder overweegt dat de gemeten productiviteitsverandering van de drie grote netbeheerders wordt getoetst op representativiteit indien niet één daarvan in het eerste jaar van de meetperiode kostenefficiënt is. Een uitgewerkte toets ontbreekt, terwijl deze een wezenlijk onderdeel behoort te zijn van het besluit.
In het bestreden besluit wordt ten onrechte vooruitgelopen op de derde reguleringsperiode. Verweerder gaat uitgebreid in op de derde en volgende reguleringsperiodes. Dat dwingt de netbeheerders min of meer om reeds thans een standpunt hierover in te nemen.
4.3 Obragas heeft voorts nog aangevoerd dat de tarieven die zij in 2004 hanteerde lager waren dan de tarieven die zij had mogen hanteren, omdat zij de feitelijk gehanteerde tarieven geleidelijk op het indicatieve niveau wilde brengen en daartoe in 2004 tarieven heeft gehanteerd die zich niet op dat niveau bevonden. Omdat verweerder 2004 als referentiejaar heeft genomen, is de startpositie van Obragas ten opzichte van netbeheerders die wel de indicatieve tarieven hanteerden, ongunstig.