2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening speelautomaten 2000 van de gemeente Heerlen (hierna: de Verordening) kan verweerder voor maximaal vier speelautomatenhallen verdeeld over drie stadsdelen vergunning verlenen. In de ‘Beleidsregels voor de verlening van vergunningen als bedoeld in artikel 3 van de Verordening speelautomaten 2000 per 1 januari 2008’ (hierna: de beleidsregels), die aan verzoekster zijn verzonden op 4 juli 2007 en zijn gepubliceerd op 11 juli 2007, is opgenomen dat aanvragen uiterlijk 1 oktober 2007 compleet (inclusief formulieren op grond van de Wet Bibob) dienen te zijn ingeleverd en eventueel te zijn aangevuld. Voorts is opgenomen dat, gelet op de mogelijke aanvulling aanvragen uiterlijk 10 september 2007 dienen te worden ingediend.
In de beleidsregels is eveneens bepaald dat de vergunningen voor een periode van tien jaar worden verleend.
2.2 Verzoekster heeft op 10 september 2007 een aanvraag ingediend voor een vergunning voor een speelautomatenhal. Als locatie voor de hal heeft verzoekster adres B opgegeven. Op 25 september 2007 heeft verzoekster een ‘aanvulling aanvraag speelautomatenhal’ ingediend. Hierin is vermeld dat de locatie is gewijzigd in adres C.
In het bestreden besluit gaat verweerder ervan uit dat sprake is van twee verschillende aanvragen, omdat vergunningen voor speelautomaten locatiegebonden zijn en een wijziging van de locatie niet kan worden gezien als een aanvulling. Verweerder heeft vervolgens onder verwijzing naar de beleidsregels de aanvraag van 10 september 2007 buiten behandeling gesteld, omdat deze niet tijdig is aangevuld en de aanvraag van 25 september 2007 buiten behandeling gesteld, omdat deze te laat is ingediend.
Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat de aanvraag van 25 september 2007 niet buiten behandeling had moet worden gesteld, maar had moeten worden afgewezen. Dit kan volgens verweerder niet leiden tot schorsing van het besluit, omdat het een gebrek is dat in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
2.3 Verzoekster heeft ten aanzien van het spoedeisend belang aangevoerd dat, als haar aanvraag niet in behandeling wordt genomen, de vier beschikbare vergunningen per 1 januari 2008 zullen worden verleend aan de vier overige aanvragers. Ook als later zou blijken dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, kan verzoekster niet meer in aanmerking komen voor een vergunning, omdat de beschikbare vergunningen reeds voor een lange periode zijn vergeven.
Tegen het buiten behandeling stellen heeft verzoekster aangevoerd dat sprake is van één, tijdig, ingediende aanvraag. Ingevolge de Verordening is de aanvraag gebonden aan een stadsdeel. Beide locaties zijn gelegen in het stadsdeel Heerlerbaan, waardoor de aanvraag voldoet aan de eis in de Verordening. Verzoekster heeft voorts, onderbouwd met stukken, gewezen op de voorgeschiedenis van de aanvraag, waaruit blijkt dat zij vanaf het eind van de jaren negentig bezig is om in aanmerking te komen voor een vergunning in Heerlen. Zij acht van belang dat verweerder, ondanks herhaaldelijk aandringen van verzoekster, pas in een zeer laat stadium beleidsregels bekend heeft gemaakt. In de ontwerp-beleidsregels werd nog voorrang gegeven aan de zittende vergunninghouders. Pas na bekendmaking van de definitieve beleidsregels op 4 juli 2007 werd voor verzoekster duidelijk dat het zin had een aanvraag in te dienen. Zij had toen nog maar een zeer korte tijd om een geschikte locatie rond te krijgen, hetgeen niet meteen is gelukt, aldus verzoekster.
2.4 Verweerder is blijkens het verhandelde ter zitting van mening dat de beleidsregels hem ertoe dwingen de aanvraag ten aanzien van adres C af te wijzen. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van verweerder niet. Niet alleen miskent verweerder met zijn stelling de afwijkingsbevoegdheid die is neergelegd in artikel 4:84 Awb, maar ook geeft verweerder een uitleg aan de beleidsregels die niet onvermijdelijk hieruit voortvloeit. Als eerste is in de beleidsregels opgenomen dat aanvragen uiterlijk 1 oktober 2007 compleet dienen te zijn ingeleverd en eventueel te zijn aangevuld. Het doel van de beleidsregels is, zo begrijpt de voorzieningenrechter, om op 1 oktober 2007 in het bezit te zijn van complete aanvragen, zodat direct na die datum met de beoordeling van de aanvragen kan worden begonnen en het beoordelingsproces niet wordt vertraagd door aanvragen die nog moeten worden aangevuld. In dit licht is naar voorlopig oordeel de bepaling in de beleidsregel dat, gelet op mogelijke aanvullingen de aanvragen uiterlijk 10 september 2007 moeten worden ingediend, te zien als een hulpmiddel om te bereiken dat op 1 oktober 2007 alle aanvragen compleet in het bezit zijn van verweerder. In het onderhavige geval is, zo is ter zitting bevestigd, ten aanzien van de locatie adres C voor 1 oktober 2007 een complete aanvraag ingediend. Door het handelen van verzoekster is derhalve geen enkele belemmering ontstaan om terstond na 1 oktober 2007 tot beoordeling van de vergunningaanvragen over te gaan.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat voor verzoekster enorme belangen zijn gemoeid met het in behandeling nemen van de aanvraag. Immers, vaststaat dat de aanvraag van verzoekster anders niet wordt betrokken in de beoordeling ten behoeve van de verdeling van de vergunningen voor een speelautomatenhal per 1 januari 2008. De vier beschikbare vergunningen zullen vervolgens worden verleend, waardoor verzoekster de komende tien jaar niet zal kunnen beschikken over een vergunning in de gemeente Heerlen.
2.6 Nu verzoekster groot belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening en de opvatting van verweerder dat de beleidsregels hem dwingen tot het genomen besluit naar voorlopig oordeel op een misvatting berust, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de na te melden voorzieningen te treffen. Er zijn voorts termen aanwezig om verweerder op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoekster.