ECLI:NL:CBB:2007:BB9738

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/756
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot erkenning van ijkbevoegdheid onder de Metrologiewet

In deze zaak heeft A B.V. (verzoekster) een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen beslissingen van NMi B.V. (verweerster sub 1) en NMi Certin B.V. (verweerster sub 2) met betrekking tot de erkenning van ijkbevoegdheid onder de Metrologiewet. De procedure begon met een beslissing van verweerster sub 1 op 15 januari 2007, waarin het volgblad van de erkenning van ijkbevoegdheid van C v.o.f. werd aangepast. Deze beslissing werd op 8 maart 2007 ambtshalve aangepast door verweerster sub 1 vanwege een onjuiste passage. Op 21 september 2007 weigerde verweerster sub 2 het verzoek van C om aanpassing van de erkenning, omdat de Metrologiewet in werking was getreden, waardoor de bevoegdheid van verweerster sub 2 om erkenningen te verlenen was komen te vervallen.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat haar belang slechts indirect is en voortkomt uit de privaatrechtelijke relatie met C. De voorzieningenrechter concludeert dat de door verzoekster gevreesde belangenaantasting niet het gevolg is van de beslissingen van verweersters, maar van een bedrijfseconomische beslissing van C.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 07/756, 07/908 en 07/909 22 november 2007
31100 Metrologiewet
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A B.V., te B, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim,
tegen
NMi B.V., verweerster sub 1,
NMi Certin B.V., verweerster sub 2,
gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam.
1. De procedure
Bij beslissing van 15 januari 2007 heeft verweerster sub 1 naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van C v.o.f. (hierna: C) het volgblad behorende bij de aan haar verleende erkenning van ijkbevoegdheid, aangepast.
Bij beslissing van 8 maart 2007 heeft verweerster sub 1 haar beslissing van 15 januari 2007 ambtshalve aangepast in verband met een daarin vervatte onjuiste passage.
Bij beslissing van 21 september 2007 heeft verweerster sub 2 C te kennen gegeven haar verzoek om aanpassing van de beslissing van 8 maart 2007 niet in te kunnen willigen in verband met de inwerkingtreding van de Metrologiewet.
Tegen de beslissingen van 15 januari 2007, 8 maart 2007 en 21 september 2007 heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 oktober 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Van de zijde van verweersters is bij brief van 5 november 2007 een reactie op het verzoek ingediend.
Verzoekster heeft bij brief van 14 november 2007 een reactie op de brief van verweersters gegeven.
2. De grondslag van het geschil
Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 1 juli 1996 is aan C op grond van de IJkwet een erkenning van ijkbevoegdheid verleend ten aanzien van taximeters.
- Op 11 juni 1998 zijn verzoekster en C een ijkovereenkomst aangegaan, waarin onder meer is bepaald dat de bij verzoekster werkzame ijkmeesters onder supervisie van C keuringen mogen verrichten.
- In de op 15 oktober 1998 aan C verleende erkenning van ijkbevoegdheid is D, werkzaam bij verzoekster, als keuringtechnicus opgenomen onder subcontracting. In de erkenning van ijkbevoegdheid verleend aan C op 13 maart 2003 is E, eveneens werkzaam bij verzoekster, als keuringtechnicus opgenomen onder subcontracting.
- Bij e-mailbericht van 15 januari 2007 heeft C verweerster sub 1 verzocht om aanpassing van het volgblad behorende bij de aan haar verleende erkenning van ijkbevoegdheid naar aanleiding van het feit, dat zij een aantal overeenkomsten met subcontractanten, waaronder D en E, wil beëindigen.
- Bij beslissing van 15 januari 2007 heeft verweerster sub 1 het volgblad behorende bij de erkenning van ijkbevoegdheid van C overeenkomstig haar verzoek aangepast. Die beslissing is bij beslissing van 8 maart 2007 ambtshalve door verweerster sub 1 aangepast in verband met een daarin vervatte onjuiste passage.
- In zijn uitspraak van 30 augustus 2007 (377535/KG ZA 07-1568) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in kort geding C veroordeeld om de nodige maatregelen te nemen om verzoekster in staat te stellen, haar werkzaamheden die zij uit hoofde van onder meer de ijkovereenkomst met C heeft uitgevoerd, voort te kunnen zetten.
- Bij brief van 5 september 2007 heeft C verweerster sub 2 verzocht om de keuringtechnici werkzaam bij verzoekster opnieuw op te nemen in het volgblad behorende bij de aan haar verleende erkenning van ijkbevoegdheid, teneinde te voldoen aan het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.
- Bij beslissing van 21 september 2007 heeft verweerster sub 2 aangegeven dit verzoek niet te kunnen inwilligen in verband met de inwerkingtreding van de Metrologiewet, als gevolg waarvan haar bevoegdheid voor het verlenen van erkenningen op grond van de IJkwet is komen te vervallen. Dientengevolge is het, aldus verweerster, voor haar niet mogelijk om aan het verzoek van C tot wijziging van haar erkenning van ijkbevoegdheid te voldoen.
- Tegen de beslissingen van 15 januari 2007, 8 maart 2007 en 21 september 2007 heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
3.2 Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van verweerster sub 1 en sub 2 teneinde te bewerkstelligen dat zij haar ijkwerkzaamheden kan blijven uitvoeren.
3.3 Verweersters stellen zich primair op het standpunt dat de bezwaren van verzoekster
niet-ontvankelijk zullen worden verklaard omdat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb bij de beslissingen van 15 januari 2007, 8 maart 2007 en 21 september 2007. Voorts stellen verweersters zich op het standpunt dat de brief van 21 september 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Tot slot stellen verweersters dat het bezwaar van verzoekster gericht tegen de beslissing van 15 januari 2007 niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en er ook geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.4 Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 7:1, eerste lid, Awb kan slechts een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Blijkens vaste jurisprudentie van het College accentueert het begrip “rechtstreeks” in deze definitie dat tussen het belang waarin betrokkene zich getroffen acht en het besluit dat zulks teweegbrengt, een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan. Al aangenomen dat de aangevallen beslissingen kwalificeren als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en daargelaten de vraag of het bezwaar van verzoekster gericht tegen de beslissing van 15 januari 2007 binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend, kan - gezien de hiervoor geschetste relatie tussen verzoekster en C - met betrekking tot verzoekster niet worden gesproken van een rechtstreeks doch slechts van een indirect, afgeleid belang bij de thans in het geding zijnde beslissingen. Deze beslissingen brengen voor verzoekster immers slechts gevolgen met zich langs de weg van de privaatrechtelijke verbondenheid tussen haar en C. De door verzoekster gevreesde belangenaantasting wordt bovendien niet in het leven geroepen door voornoemde beslissingen, maar is het gevolg van een bedrijfseconomische beslissing die door C is genomen. De vermelding van de bij verzoekster werkzame keuringtechnici op het volgblad bij de beslissing van 15 januari 2007, zoals gewijzigd bij beslissing van 8 maart 2007, behelst, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, slechts feitelijke informatie en vormt geen begrenzing van de eerder aan C verleende erkenning van ijkbevoegdheid. De inwerkingtreding van de Metrologiewet op 29 november 2006 en 1 februari 2007 en het vervallen van de IJkwet maakt dit niet anders. Zowel op grond van de IJkwet als op grond van de Metrologiewet is het, naar voorlopig oordeel, voor een ijkbevoegde dan wel erkende keurder immers mogelijk om op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst derden in te huren om de keuringen respectievelijk onderzoeken uit te voeren.
3.5 Uit het vorenstaande volgt dat het door verzoekster gewenste resultaat in de bodemprocedure niet zal kunnen worden bereikt. Gelet hierop, is het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en bestaat er aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb uitspraak te doen.
3.6 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. A. Douwes als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2007.
w.g. R.R. Winter w.g. A. Douwes