3. De beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist. Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
3.2 Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van verweerster sub 1 en sub 2 teneinde te bewerkstelligen dat zij haar ijkwerkzaamheden kan blijven uitvoeren.
3.3 Verweersters stellen zich primair op het standpunt dat de bezwaren van verzoekster
niet-ontvankelijk zullen worden verklaard omdat verzoekster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb bij de beslissingen van 15 januari 2007, 8 maart 2007 en 21 september 2007. Voorts stellen verweersters zich op het standpunt dat de brief van 21 september 2007 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Tot slot stellen verweersters dat het bezwaar van verzoekster gericht tegen de beslissing van 15 januari 2007 niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en er ook geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.4 Op grond van artikel 8:1, eerste lid, juncto artikel 7:1, eerste lid, Awb kan slechts een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Blijkens vaste jurisprudentie van het College accentueert het begrip “rechtstreeks” in deze definitie dat tussen het belang waarin betrokkene zich getroffen acht en het besluit dat zulks teweegbrengt, een onlosmakelijk en direct verband moet bestaan. Al aangenomen dat de aangevallen beslissingen kwalificeren als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en daargelaten de vraag of het bezwaar van verzoekster gericht tegen de beslissing van 15 januari 2007 binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend, kan - gezien de hiervoor geschetste relatie tussen verzoekster en C - met betrekking tot verzoekster niet worden gesproken van een rechtstreeks doch slechts van een indirect, afgeleid belang bij de thans in het geding zijnde beslissingen. Deze beslissingen brengen voor verzoekster immers slechts gevolgen met zich langs de weg van de privaatrechtelijke verbondenheid tussen haar en C. De door verzoekster gevreesde belangenaantasting wordt bovendien niet in het leven geroepen door voornoemde beslissingen, maar is het gevolg van een bedrijfseconomische beslissing die door C is genomen. De vermelding van de bij verzoekster werkzame keuringtechnici op het volgblad bij de beslissing van 15 januari 2007, zoals gewijzigd bij beslissing van 8 maart 2007, behelst, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, slechts feitelijke informatie en vormt geen begrenzing van de eerder aan C verleende erkenning van ijkbevoegdheid. De inwerkingtreding van de Metrologiewet op 29 november 2006 en 1 februari 2007 en het vervallen van de IJkwet maakt dit niet anders. Zowel op grond van de IJkwet als op grond van de Metrologiewet is het, naar voorlopig oordeel, voor een ijkbevoegde dan wel erkende keurder immers mogelijk om op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst derden in te huren om de keuringen respectievelijk onderzoeken uit te voeren.
3.5 Uit het vorenstaande volgt dat het door verzoekster gewenste resultaat in de bodemprocedure niet zal kunnen worden bereikt. Gelet hierop, is het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond en bestaat er aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb uitspraak te doen.
3.6 Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb ziet de voorzieningenrechter geen termen.