5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat appellant het onderhavige perceel 18 niet zelf heeft beteeld en dat hij niet gerechtigd was tot het aanvragen van de onderhavige subsidie. In dit geding gaat het uitsluitend om de vraag of verweerder de door hem geconstateerde dubbele opgave van perceel 18 als een kennelijke fout in de zin van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 had moeten aanmerken en appellant de gelegenheid had moeten bieden het perceel uit de aanvraag terug te trekken.
5.2 Het College stelt voorop dat artikel 22 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in de weg staat aan de door appellant gewenste intrekking van zijn aanvraag ten aanzien van perceel 18, aangezien het verzoek hiertoe is gedaan nadat verweerder appellant in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in diens steunaanvraag.
De door appellant gewenste wijzing in de aanvraag 2005 zou slechts mogelijk zijn geweest in geval van een door verweerder erkende kennelijke fout in deze aanvraag. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft dit blijkens vaste rechtspraak aanvaardbaar geacht. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Het College is van oordeel dat van een kennelijke fout in voornoemde zin in de aanvraag 2005 van appellant niet kan worden gesproken. Verweerder heeft niet met een summier onderzoek van de aanvraag van appellant kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellant beoogde aan te vragen. Immers, dat er sprake was van een dubbele aanvraag bleek niet uit de aanvraag van appellant, maar kon verweerder pas blijken na de beoordeling van de aanvraag van appellant en die van D gezamenlijk. Het feit dat appellant het perceel te goeder trouw heeft opgegeven maakt dit niet anders.
5.3 Het betoog van appellant dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn, en dat hij zwaar wordt gestraft voor zijn fout kan hem evenmin baten. De sancties vloeien rechtstreeks voort uit artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004, dat voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelstel is, gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers Union, Jur. 1997, I-04559), niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.
5.4 Anders dan appellant acht het College het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De door appellant geschetste omstandigheden die hebben geleid tot de indiening van een dubbele aanvraag akkerbouwsubsidie voor perceel 18 konden niet leiden tot een ander besluit, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004.
5.5 In een andere zaak heeft het College de vraag aan de orde gesteld of verweerder de hoogte van het uitsluitingbedrag juist heeft berekend door daarbij geen rekening te houden met de in 2005 geldende maïskorting van 17,32% wegens overschrijding van het basisareaal maïs. Aangezien deze problematiek ook speelt in de zaak van appellant heeft het College met zijn uitspraak in de zaak van appellant gewacht op de beslissing in die zaak.
Het College heeft inmiddels bij uitspraak van 17 oktober 2007 (AWB 06/438; <www.rechtspraak.nl >, LJN BB6209) beslist dat verweerder bij de berekening van het uitsluitingbedrag geen rekening dient te houden met de opgelegde maïskorting. Verweerder heeft het appellant opgelegde uitsluitingbedrag van € 1.464,33, waarbij geen rekening is gehouden met de maïskorting, daarom niet onjuist berekend.
5.6 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.