7. De beoordeling van het geschil
7.1 Ten aanzien van het betoog van SLAM!FM inzake de ontvankelijkheid van het beroep van Radio 538, overweegt het College dat de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat uit de hierboven aangehaalde uitspraak van 17 november 2004 volgt dat Radio 538 in beroep nog steeds een direct belang heeft bij de in geding zijnde sanctiebesluiten. Zoals ook uit die uitspraak blijkt, staat het een belanghebbende klager vrij om in een procedure naar aanleiding van een sanctiebesluit het aan de opgelegde sanctie ten grondslag liggende rapport aan te vechten, hetgeen uiteindelijk ook kan leiden tot wijziging van het aangevochten besluit ten nadele van de beklaagde. Ten aanzien van de last onder dwangsom geldt bovendien, dat Radio 538 als concurrent van SLAM!FM er belang bij heeft dat de last die wordt gegeven tot de juiste herstelmaatregelen verplicht. Gelet hierop, heeft Radio 538 ook nog na het opleggen van de boetes en lasten onder dwangsom een rechtstreeks en actueel belang bij die besluiten, teneinde de mogelijkheid te behouden om de concurrentiepositie van SLAM!FM in een voor Radio 538 gunstige zin te beïnvloeden. Het hoger beroep van SLAM!FM faalt in zoverre.
7.2 SLAM!FM en de minister betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing op bezwaar een onjuiste uitleg bevat van wat moet worden verstaan onder muziek die genoteerd staat of heeft gestaan op een van de gangbare hitlijsten voor popmuziek in Nederland, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, Regeling AGF en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de aan de vergunning voor het gebruik van kavel A5 verbonden voorschriften (hierna kortweg: hitmuziek). Radio 538 heeft daarentegen aangevoerd dat de door de rechtbank gegeven invulling, die overeenkomt met de in het primaire besluit alsmede in het daaraan ten grondslag gelegde rapport gegeven interpretatie, moet worden onderschreven.
7.2.1 Het College stelt voorop dat niet in geschil is, dat onder hitmuziek moet worden begrepen muziekproducties die op één van de in Nederland gangbare hitlijsten staan of hebben gestaan, welke hitlijsten, zo blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, worden samengesteld op basis van de verkoop van cd-singles, de (legale) verkoop van downloads en de airplay op bepaalde radiostations. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of bij de bepaling of een hit is uitgezonden doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan V&A nr. 284. Naar het oordeel van het College dient deze vraag, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt het College als volgt.
7.2.2 De in de Regeling AGF opgenomen programmatische voorschriften staan, zoals ook uit de toelichting op de regeling kan worden afgeleid, niet op zichzelf, maar maken deel uit van de procedure van vergelijkende toets, waarmee de vergunningen voor commerciële radio-omroep in 2003 zijn verdeeld. De in de Regeling AGF gestelde programmatische voorschriften hebben een tweeledig doel: in de eerste plaats dienen de voorschriften als minimumeisen voor de programma's van de aangewezen kavels, teneinde de met de aanwijzing van die kavels beoogde pluriformiteit van het programma-aanbod te waarborgen. In de tweede plaats konden aanvragers hun kans op het winnen van de vergelijkende toets vergroten door boven de aanvragen van andere aanbieders uit te stijgen als zij (significant) méér zouden bieden (dan de andere aanvragers) op de in de programmatische voorschriften neergelegde minimumeisen. Deze biedingen moesten overeenkomstig de programmatische voorschriften worden geformuleerd als percentages van de nettozendtijd, waarbij de door de uiteindelijke winnaar geboden percentages als voorschriften aan de desbetreffende vergunning werden verbonden. Aldus zijn de in de Regeling AGF neergelegde programmatische voorschriften van grote betekenis geweest voor de uitkomst van de vergelijkende toets en daarmee voor de vraag welke marktpartij uiteindelijk de kavel mocht gaan exploiteren.
7.2.3 Zoals ook naar voren komt uit de uitspraak van het College van 21 maart 2007 (AWB 05/870 en 05/892, www.rechtspraak.nl, LJN BA1095), volgt mede uit het relevante Europese regelgevende kader dat de procedure van de vergelijkende toets moet voldoen aan eisen van transparantie, objectiviteit en verifieerbaarheid. Deze eisen brengen onder meer met zich dat vooraf bij alle deelnemende partijen op gelijke wijze een zo groot mogelijke duidelijkheid over de procedure en de daarin gehanteerde toetsingscriteria bestaat. In dit kader dient de V&A-procedure te worden geplaatst. De V&A vormt een wezenlijk onderdeel van de verdelingsprocedure, doordat de V&A uitdrukkelijk tot doel had om onduidelijkheden bij de potentiële bieders over – onder meer – de in de Regeling AGF neergelegde toetsingscriteria zo veel als mogelijk weg te nemen. Dit betekent dat de bieders bij het formuleren van hun biedingen mede af dienden te gaan op de uitleg die in de V&A aan de regelingen en de toetsingscriteria door de betrokken bewindslieden is gegeven. Hierbij geldt uiteraard wel, zoals ook door het College is overwogen in de uitspraak van 21 maart 2007 inzake kavel A2, dat de V&A niet kan afdoen aan de tekst van de Regeling AGF zelf.
7.2.4 Uit het voorgaande volgt, dat voor de uitleg van wat moet worden verstaan onder hitmuziek bepalend is hetgeen is vermeld in V&A nr. 284, nu de V&A op dit punt niet in strijd is met de tekst de Regeling AGF. Het College overweegt in dit verband, dat in artikel 6, eerste lid, van de Regeling AGF wordt gedefinieerd in welke gevallen radioprogramma's worden aangemerkt als programma's die "overwegend bestaan uit bijzondere muziek". Blijkens die bepaling wordt de vraag of een radioprogramma overwegend bestaat uit bijzondere muziek beantwoord aan de hand van percentages van de zendtijd die wordt besteed aan bepaalde categorieën muziek, zoals hitmuziek. De in de aanhef van artikel 6, eerste lid, Regeling AGF opgenomen term "bijzondere muziek" komt door de nadere uitwerking in de onderdelen a tot en met e van het eerste lid geen zelfstandige betekenis toe. Het College vindt voor dit oordeel ook steun in de toelichting op de Regeling AGF, waarin het belang van objectieve voorschriften, uitgedrukt in percentages, wordt benadrukt, en door V&A nr. 218, waarin staat vermeld dat de aanduiding "bijzondere muziek" geen artistiek-inhoudelijke waardering inhoudt, maar ziet op het onderscheid tussen muziekproducties die wel of niet op een hitlijst genoteerd hebben gestaan.
7.2.5 Het College ziet onder ogen dat de uitleg, gegeven in V&A nr. 284 wellicht enigszins afbreuk doet aan de doelstelling van het toenmalige kabinet en de opsteller van de Regeling AGF om de pluriformiteit van het radio-aanbod te waarborgen door middel van het aanwijzen van geclausuleerde kavels. Het College is evenwel van oordeel dat de in de aangevallen uitspraak neergelegde benadering te veel afbreuk zou doen aan de rechtszekerheid en het gerechtvaardigde vertrouwen dat de aan de vergelijkende toets deelnemende marktpartijen ten tijde van het formuleren van hun biedingen aan de V&A mochten ontlenen. Voorzover de rechtbank en Radio 538 nog hebben gewezen op artikel 16 Fb, stelt het College vast dat in de vergunning voor kavel A5 niet is bepaald dat de volledige aanvraag daarvan onderdeel uitmaakt.
7.2.6 Gelet op het vorenoverwogene, heeft de minister zich naar het oordeel van het College in de beslissing op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op V&A nr. 284, radio-edits en andere versies van hits die in grote mate lijken op de originele hitversies niet worden beschouwd als hitmuziek indien die andere versies ook zijn uitgebracht. Indien de andere versie dan de originele versie zelf evenwel een hitnotering heeft gehad, wordt een dergelijke muziekproductie naar het oordeel van het College door de minister terecht als hitmuziek aangemerkt. Hieruit volgt dat uitgebrachte radio-edits die zelf een hitnotering hebben gehad, meetellen als hitmuziek. Voorzover SLAM!FM betoogt dat de interpretatie overeenkomstig V&A nr. 284 impliceert dat een uitgebrachte radio-edit per definitie niet als hitversie kan worden aangemerkt, moet dit betoog dan ook voor onjuist worden gehouden. Een dergelijke interpretatie zou in strijd komen met een redelijke lezing van de (volledige) tekst van V&A nr. 284. Wat betreft het door de minister onder meer in de beslissing op bezwaar ingenomen standpunt, dat de versie die een hitnotering heeft gehad altijd ook de eerste track op een cd-single of maxi cd-single is, is het College op grond van hetgeen SLAM!FM en Radio 538 ter zake hebben gesteld van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat dit vaak het geval zal zijn, maar dat dit niet zonder meer in alle gevallen zo is.
7.2.7 De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat de hoger beroepen van de minister en SLAM!FM gegrond zijn voor wat betreft de uitleg van wat onder hitmuziek moet worden begrepen. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking, voorzover daarbij het beroep van Radio 538 gegrond is verklaard. Ten aanzien van het oorspronkelijke beroep van SLAM!FM overweegt het College als volgt.
7.3 SLAM!FM heeft erkend dat zij het voorgeschreven percentage voor hitmuziek, zoals in het voorgaande en in de beslissing op bezwaar uitgelegd, heeft overtreden, maar volgens haar kan haar de overtreding niet worden verweten, omdat steeds onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag hoe dit vergunningvoorschrift moest worden geïnterpreteerd. Het College volgt dit betoog niet en overweegt daartoe als volgt.
7.3.1 Uit de door SLAM!FM gedurende de procedure ingediende stukken leidt het College af dat de onduidelijkheid waarop SLAM!FM zich beroept, in essentie neerkomt op de omstandigheid dat SLAM!FM het sinds oktober 2003 niet eens is geweest met de interpretatie van hitmuziek in het (concept van het) convenant. Anders dan SLAM!FM evenwel stelt, blijkt volgens het College uit de overgelegde stukken, waaronder de brieven van 16 september 2004 en 16 november 2004 van het CvdM, dat het CvdM zijn standpunt over de interpretatie van hitmuziek nooit heeft gewijzigd en dit steeds aan SLAM!FM heeft laten weten. De minister deelde dit standpunt en heeft het pas verlaten in de beslissing op bezwaar. In zoverre kan naar het oordeel van het College bij SLAM!FM redelijkerwijs geen misverstand hebben bestaan over de vraag wanneer in de ogen van het CvdM – en van de minister – sprake zou zijn van een overtreding. Dit geldt eveneens voor de opvatting van het CvdM dat op grond van een redelijke lezing van V&A nr. 1 de door SLAM!FM zelf vervaardigde radio-edits die niet worden uitgezonden met het oog op het uitbrengen daarvan, niet kunnen worden aangemerkt als een andere versie in de zin van V&A nr. 284. SLAM!FM is derhalve steeds in staat geweest om haar gedrag af te stemmen op het standpunt van het CvdM teneinde te voorkomen dat aan haar sancties zouden worden opgelegd. Het beroep van SLAM!FM kan op dit punt niet kan slagen.
7.3.2 Gelet op het voorgaande, is sprake van een overtreding en kan de overtreding SLAM!FM worden verweten. In hetgeen SLAM!FM overigens nog heeft aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat de minister, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid SLAM!FM ter zake van de haar verweten overtreding een boete en een last onder dwangsom op te leggen. Wat betreft de hoogte van de boete en de evenredigheid daarvan, onderschrijft het College het oordeel van de rechtbank ter zake alsmede de door de rechtbank gegeven motivering. Daaraan dient nog te worden toegevoegd dat SLAM!FM het rapport niet concreet heeft betwist voorzover daarin de eerste tracks van cd-singles en maxi cd-singles als hitversies zijn aangemerkt, zodat het College voor de hier aan de orde zijnde gevallen van de juistheid daarvan uitgaat. Ook ten aanzien van de hoogte van de dwangsom, ziet het College geen gronden aanwezig voor een andersluidend oordeel dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
7.3.3 Het College concludeert uit het voorgaande dat de beslissing op bezwaar ter zake van de boete en de last onder dwangsom voor de overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de aan de vergunning verbonden voorschriften in stand kan blijven. De argumenten van SLAM!FM die in een andere richting wijzen, worden niet onderschreven.
7.4 SLAM!FM en de minister zijn voorts in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de rechtbank, dat de minister ten onrechte tijd waarin fillermuziek wordt uitgezonden niet alleen als zendtijd voor spraak maar ook als zendtijd voor muziek, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Regeling AGF en artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de aan de vergunning verbonden voorschriften (hierna kortweg: muziek), heeft aangemerkt. Volgens de minister heeft de rechtbank voorbijgezien aan de praktische uitvoerbaarheid van het voorschrift door te overwegen dat er een belangrijk verschil bestaat tussen intro's/outro's en fillermuziek, en dat zendtijd waarin fillermuziek wordt uitgezonden niet kan worden aangemerkt als daadwerkelijk besteed aan muziek, omdat de muziek volledig ondergeschikt is aan spraak.
7.4.1 Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Regeling AGF dient het radioprogramma tussen 07.00 uur en 19.00 uur ten minste 50 procent muziek te bevatten. In de toelichting op de Regeling AGF, zoals hierboven in paragraaf 2.1 geciteerd, staat onder meer vemeld dat de programmatische voorschriften zijn uitgedrukt in een percentage van de daadwerkelijk aan de voorgeschreven programmering bestede uitzendtijd (de netto-uitzendtijd, dat wil zeggen de totale (bruto-)uitzendtijd minus nieuws, verkeer, reclame en zelfpromotie). Door de programmatische voorschriften uit te drukken in percentages van de uitzenduren worden volgens de toelichting objectieve voorschriften gesteld, die niet afhankelijk zijn van door commerciële omroepinstellingen zelf gekozen uitzenduren en wijzigingen daarin, hetgeen de toepasbaarheid van de regeling bevordert en het toezicht op de naleving vereenvoudigt, aldus de toelichting.
7.4.2 In het primaire besluit heeft de minister het in het rapport van het CvdM neergelegde standpunt gevolgd, hetgeen inhoudt dat in de gevallen waarin muziek en presentatie elkaar overlappen, de muziek en het gesproken woord apart van elkaar worden gemeten. Bij de berekening van het percentage muziek is blijkens het rapport uitgegaan van de (volledige) duur van de muziektitels zoals opgenomen in de overzichtslijsten. Deze berekeningswijze heeft er in het primaire besluit toe geleid dat de bruto-uitzendtijd 12u 15m 33s bedraagt. In het rapport zijn de "fillers", tijd waarin naast gesproken woord zogenoemde fillermuziek wordt uitgezonden, niet meegenomen bij de berekening van het percentage muziek, omdat de nadruk op dat moment op de presentatie ligt. De fillers betreffen blijkens het rapport soms muziek, veelal een (bijna) kale beat of een zacht synthesizer-achtig geluid. In de beslissing op bezwaar heeft de minister na heroverweging besloten om ook fillermuziek, net als intro's en outro's, toe te rekenen aan zowel gesproken woord als muziek, omdat ook bij fillers, net als bij intro's en outro's, in meer of mindere mate over de muziek heen wordt gesproken. Dit heeft in de beslissing op bezwaar geleid tot het vermeerderen van de totale hoeveelheid muziek met 2u 02m 45s. Als gevolg hiervan, en kennelijk na aftrek van 0u 15m 33s van de zendtijd voor gesproken woord, is vervolgens de bruto-uitzendtijd op 3 februari 2005 tussen 07.00 uur en 19.00 uur vastgesteld op 14u 02m 45s en de netto-uitzendtijd op 12u 57m 33s. De nieuwe berekeningen van het percentage muziek heeft de minister vervolgens gebaseerd op de nieuwe nettozendtijd, hetgeen heeft geleid tot een percentage muziek van 87% in plaats van het in het primaire besluit berekende aandeel van 82% van de netto-uitzendtijd.
7.4.3 Naar het oordeel van het College vloeit uit hetgeen hiervoor is overwogen over het tweeledig doel van de programmatische voorschriften in de zero base-verdeling voort, dat de percentages van de in de Regeling AGF neergelegde programmatische voorschriften betrekking moeten hebben op een vaststaand aantal uren en/of minuten. Derhalve valt niet in te zien waarom bij het toezicht op de naleving van die voorschriften er fictief van zou moeten worden uitgegaan dat meer dan 60 minuten in een uur kunnen worden uitgezonden of meer dan twaalf uren tussen 07.00 en 19.00 uur. Indien, zoals de minister in onderhavig geval heeft gedaan, een berekeningswijze wordt toegepast waarbij van meer minuten per uur of meer dan twaalf uren voor een twaalf-urige periode wordt uitgegaan doordat zendtijd aan meerdere programmacategorieën wordt toegerekend, wordt de betekenis van de in de programmatische en vergunningvoorschriften neergelegde percentages gewijzigd. De percentages staan immers in relatie tot een bepaalde vaststaande grootheid, in dit geval een radioprogramma van twaalf uren, en houden derhalve zelf ook een vaststaande absolute waarde in. Door het vermeerderen van de uitzendtijd (per saldo een vermeerdering van 1u 47m 12s, ongeveer 15% van de netto-uitzendtijd), waardoor de – fictieve – netto-uitzendtijd tussen 07.00 en 19.00 uur 12u 57m 33s bedraagt, verliest het voor kavel A5 voorgeschreven mimumumpercentage voor muziek naar het oordeel van het College zijn exacte betekenis en worden de programmatische voorschriften op ontoelaatbare wijze doorkruist. Zou de dubbele toerekening van zendtijd worden toegelaten, dan betekent dat niet alleen dat een radio-omroep zelf deels in de hand heeft op basis van welk totaal aan uitzenduren de relevante percentages worden berekend, maar ook dat de biedingscriteria van de vergelijkende toets met terugwerkende kracht worden aangepast, hetgeen niet toelaatbaar is uit oogpunt van de rechtszekerheid en het fair play-beginsel.
7.4.4 Hieruit volgt dat de minister bij het toezicht op de naleving zendtijd niet aan meerdere programma-onderdelen kan toerekenen, maar steeds een keuze dient te maken, ook indien sprake is van een combinatie van spraak en muziek. In het betoog van de minister, dat het in de praktijk lastig is vast te stellen wanneer sprake is van fillermuziek en wanneer van intro's en outro's, ziet het College onvoldoende concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het niet mogelijk zou zijn om het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gehanteerde criterium, dat het programma al dan niet een aan spraak of aan muziek ondergeschikt karakter heeft, in de praktijk toe te passen. In dit verband kan met Radio 538 worden gewezen op het rapport, waarin het CvdM dit onderscheid kennelijk zonder grote moeilijkheden kon aanbrengen. Van dit standpunt, dat aan het primaire besluit ten grondslag lag, is de minister in de beslissing op bezwaar niet teruggekomen. Het College acht het voorshands dan ook aannemelijk dat het mogelijk is om programma-onderdelen in te delen als al dan niet daadwerkelijk besteed aan muziek, dan wel aan spraak, afhankelijk van de vraag welke van de twee een duidelijk ondergeschikt karakter heeft.
7.4.5 Dat zich in de praktijk van het toezicht op de naleving bij de kwalificatie van de feiten moeilijk te bepalen grensgevallen zullen voordoen waarover discussie mogelijk is, is eigen aan de aard van toezicht en kan derhalve op zichzelf geen grond vormen om de na te leven voorschriften op onjuiste wijze toe te passen. Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 september 2003 (AWB 02/1606, www.rechtspraak.nl, LJN AL8124), behoeft in beginsel geen bezwaar te bestaan tegen de omstandigheid dat een bestuursorgaan, dat is belast met de uitvoering van nieuwe wetgeving, in de praktijk zoekt naar een gedragslijn die het meest doeltreffend is en in rechte stand kan houden, en daarbij verschillende mogelijkheden beproeft. Van belang hierbij is, dat de geleidelijke ontwikkeling van de uitleg van nieuwe wetgeving in de rechtspraktijk voor betrokkenen redelijkerwijs voorzienbaar is, zodat steeds duidelijk blijft wanneer een bepaalde handelwijze zal leiden tot sancties. De hoger beroepen van SLAM!FM en de minister treffen dan ook geen doel.
7.4.6 Hoewel uit het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het oordeel van de rechtbank wat betreft de overtreding van het percentage muziek, zij het deels op andere gronden, moet worden onderschreven en het beroep van Radio 538 terecht gegrond is verklaard, ziet het College niettemin aanleiding om de aangevallen uitspraak ook op dit punt te vernietigen, opdat in het belang van een zo definitief mogelijke geschilbeslechting andersluidende beslissingen in de devolutieve afdoening van de beroepen kunnen worden genomen.
7.5 Ten aanzien van het beroep van SLAM!FM tegen de boete en last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de aan de vergunning verbonden voorschriften, overweegt het College dat weliswaar op grond van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de vaststelling van de mate van overtreding door de minister onjuist is geweest, maar dat niettemin vast staat dat SLAM!FM – zoals ook door haarzelf erkend – dit vergunningvoorschrift in ieder geval in enige mate heeft overtreden, zodat de minister in beginsel bevoegd was te handhaven. Nu het voorts, zoals de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld, in ieder geval voor SLAM!FM redelijkerwijs duidelijk en derhalve voorzienbaar moet zijn geweest dat de tijd waarin ook fillermuziek wordt uitgezonden niet als muziek kan worden aangemerkt, kan de overtreding naar het oordeel van het College SLAM!FM ook worden verweten. In hetgeen SLAM!FM ter zake in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd ziet het College verder geen concrete aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank, dat ook overigens de minister, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten het onderhavige vergunningvoorschrift te handhaven door middel van een boete en een last onder dwangsom, niet te onderschrijven.
7.5.1 Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt het College dat in zowel het rapport en het primaire besluit als in de beslissing op bezwaar is uitgegaan van een onjuiste berekening van de mate waarin het percentage voor muziek is overtreden, zodat derhalve – omdat de hoogte van de boete is gerelateerd aan de mate van overschrijding – ook de hoogte van de boete is gebaseerd op onjuiste aannames en berekeningen. Het College kan, met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen, op basis van het rapport de mate van overschrijding van het percentage niet zelf vaststellen. In het belang van een definitieve beslechting van het geschil inzake de boete, en in aanmerking genomen dat ter zake van de overtreding van het vergunningvoorschrift voor hitmuziek reeds een hoge boete door SLAM!FM moet worden voldaan, acht het College het opportuun om de hoogte van de boete wegens de overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de vergunningvoorschriften op € 0,-- vast te stellen.
7.5.2 Ten aanzien van de last onder dwangsom, ziet het College aanleiding om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar op dit punt in stand te laten. Daarbij dient wel te worden aangetekend dat de minister bij een eventuele verbeurdverklaring van dwangsommen is gehouden om de last – overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de vergunningvoorschriften – te interpreteren overeenkomstig het vorenoverwogene ter zake van de kwalificatie van het programma als onder- of bovengeschikt aan muziek dan wel gesproken woord.
7.6 Gelet op hetgeen hieronder ten aanzien van de proceskosten wordt overwogen, bestaat geen aanleiding voor een afzonderlijke bespreking van de grief van SLAM!FM inzake de proceskostenveroordeling in beroep.
7.7 De conclusie uit het voorgaande ten aanzien van de besluiten ter zake van de overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de vergunningvoorschriften (hitmuziek) moet zijn, dat de hoger beroepen van de minister en SLAM!FM gegrond zijn en de aangevallen uitspraak op dit punt voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart het College, gelet op het vorenoverwogene, de beroepen van Radio 538 en SLAM!FM tegen de beslissing op bezwaar, voorzover betrekking hebbend op hitmuziek, ongegrond.
7.8 De conclusie uit het voorgaande ten aanzien van de besluiten ter zake van de overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de vergunningvoorschriften (muziek) is, dat, hoewel de overwegingen van de rechtbank grotendeels kunnen worden onderschreven, aanleiding bestaat om de hoger beroepen van de minister en SLAM!FM gegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, worden de beroepen van Radio 538 en SLAM!FM gelet op het vorenoverwogene gegrond verklaard wat betreft de overtreding van het vergunningvoorschrift met betrekking tot het percentage muziek. De beslissing op bezwaar wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan voor wat betreft de last onder dwangsom worden in stand gelaten. Zelf voorziend wordt het bezwaar van SLAM!FM tegen de boete ter zake van de overtreding van het voorgeschreven percentage voor muziek gegrond verklaard en het primaire besluit herzien, in die zin, dat de boete wegens overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de vergunningvoorschriften wordt vastgesteld op € 0,-- en dat de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 7:15 Awb.
7.9 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor Radio 538 in beroep vastgesteld op € 1.207,50, op basis van 2,5 punten (indienen beroepschrift en schriftelijke zienswijze en bijwonen zitting) tegen een waarde van € 322,-- per punt en vermenigvuldigd met een factor 1,5, omdat de zaak door het College – anders dan de zeer bijzondere categorie zaken op grond van de Tw die betrekking hebben op marktanalyse-besluiten van OPTA – als zwaar wordt aangemerkt. De kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor SLAM!FM in bezwaar, beroep en hoger beroep worden vastgesteld op € 3.381,--, op basis van 7 punten (indienen bezwaarschrift, beroepschrift, schriftelijke zienswijze, hoger beroepschrift en repliek en bijwonen van zittingen in bezwaar, beroep en hoger beroep) tegen een waarde van € 322,-- per punt en vermenigvuldigd met een factor 1,5 vanwege het gewicht van de zaak.