ECLI:NL:CBB:2007:BB8852

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/798
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidiekorting GLB-inkomenssteun voor akkerbouwsteun

In deze zaak heeft de Maatschap A, gevestigd te B, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 23 oktober 2006 is genomen. Dit besluit volgde op een bezwaar van appellante tegen een eerdere beslissing van 1 maart 2006, waarbij een subsidie van € 9390,64 was toegekend, maar met een korting van € 2060,97. De korting was opgelegd omdat appellante niet had voldaan aan de braakleggingsverplichting zoals voorgeschreven in de Regeling GLB-inkomenssteun. De procedure begon met een brief van appellante op 30 oktober 2006, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 22 augustus 2007.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante terecht een korting op de subsidie heeft gekregen. Appellante stelde dat zij onjuiste informatie had ontvangen van een medewerkster van het LNV-Loket, die haar had verteld dat er geen braakleggingsverplichting gold voor perceel 2, dat zij had opgegeven voor de eiwitbonus. De Minister betwistte dit en stelde dat appellante verantwoordelijk was voor het correct invullen van haar aanvraag, ongeacht de informatie die zij had ontvangen.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij op basis van de verstrekte informatie een gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen dat er geen braakleggingsverplichting gold. Het College concludeerde dat de Minister de korting op de subsidie terecht had gehandhaafd, omdat appellante niet had voldaan aan de wettelijke vereisten. De uitspraak werd gedaan op 14 november 2007, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 06/798 14 november 2007
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. L.C. Commandeur, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 30 oktober 2006, bij het College binnengekomen op 31 oktober 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 oktober 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 1 maart 2006, waarbij verweerder appellante akkerbouwsteun heeft toegekend op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling).
Bij brief van 5 december 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 10 april 2007 heeft hij een verweerschrift ingediend.
Op 22 augustus 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij C en D zijn verschenen namens appellante en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover hier van belang:
" Hoofdstuk 2
Premie voor eiwithoudende gewassen
Artikel 76
Toepassingsgebied
Aan de eiwithoudende gewassen producerende landbouwers wordt steun verleend onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden.
Eiwithoudende gewassen omvatten:
- erwten van GN-code 0713 10,
- (…)
Artikel 77
Bedrag en subsidiabiliteit
De steun bedraagt 55,57 euro per hectare na het melkrijpheidsstadium geoogste eiwithoudende gewassen.
(…)
Hoofdstuk 10
Areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen
Artikel 101
Basisarealen
De areaalbetaling wordt vastgesteld per hectare en wordt naar regio gedifferentieerd.
De areaalbetaling wordt verleend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 107 braakgelegde oppervlakte (…)
Artikel 107
Braaklegging
1. In geval van toepassing van artikel 71 zijn landbouwers die de areaalbetaling aanvragen, verplicht een deel van het areaal van hun bedrijf tegen compensatie uit productie te nemen.
2. De braakleggingsverplichting wordt voor elke landbouwer die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat overeenkomstig dit hoofdstuk uit productie wordt genomen.
Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10% voor de verkoopseizoenen 2005/2006 en 2006/2007.
(…) "
Artikel 36 van de Regeling luidde ten tijde en voorzover hier van belang:
" 1. Een landbouwer neemt per productieregio een zodanige oppervlakte landbouwgrond, die bestaat uit percelen bouwland van tenminste 10 meter breed met elk een oppervlakte van tenminste 0,1 hectare, uit productie dat de desbetreffende oppervlakte ten minste 10% uitmaakt van de oppervlakte die wordt gevormd door de som van:
a. de totale oppervlakte van de percelen bouwland in de desbetreffende productieregio ingezaaid met akkerbouwgewassen waarvoor de landbouwer subsidie aanvraagt, en
b. de totale door de landbouwer voor de desbetreffende productieregio op grond van deze regeling uit productie genomen oppervlakte aan percelen.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met het formulier Gecombineerde opgave 2005 akkerbouwsteun aangevraagd voor in totaal 26.47 ha maïs, 5.15 ha erwten en 2.94 ha groene braak. Het perceel 2 van 5.15 ha is opgegeven met de gewascode 239 voor groene erwten en de bijdragecode 850 voor eiwithoudend gewas. Onder vraag 1 van het formulier is aangekruist dat appellante in aanmerking wil komen voor de eiwitbonus.
- Bij besluit van 1 maart 2006 heeft verweerder appellante op haar aanvraag een subsidie van € 9390,64 toegekend, waarbij een korting is toegepast van € 2060,97.
- Bij brief van 13 maart 2006 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 20 september 2006 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat hij in het primaire besluit op goede gronden een korting heeft toegepast op de aan appellante toegekende subsidie, aangezien appellante niet heeft voldaan aan haar braakleggingsverplichting.
Appellante stelt in haar bezwaarschrift geen braak te hebben gelegd voor perceel 2 op grond van onjuiste informatie van een medewerkster van het LNV-Loket. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens verweerder echter reeds niet slagen, omdat niet meer exact te achterhalen is of de betreffende mededeling in die bewoordingen is gedaan door de LNV-medewerkster. Uit het verslagsysteem van het LNV-Loket, waarin de inhoud van telefonische contacten wordt vastgelegd, is de inhoud van het telefoongesprek van 20 april 2005 anders gedocumenteerd. Hierin is slechts vermeld dat de vraag van appellante ging over de 'eiwitbonus' en dat nadere informatie 'uit de brochure' kon worden gehaald. De LNV-medewerkster kon zich het gesprek bovendien niet meer herinneren.
Daarnaast geldt dat, zelfs indien onjuiste informatie zou zijn verstrekt, appellante kon weten dat het hier om informatie gaat die verstrekt werd door een niet beslissingsbevoegde medewerkster. Appellante had op deze informatie derhalve niet zonder meer mogen afgaan en blijft verantwoordelijk voor het juist invullen van haar aanvraag, aldus verweerder.
Verweerder acht het voorts niet mogelijk om de aanvraag te wijzigen, reeds omdat hierdoor - bij gebrek aan braakgrond - niet alsnog volledig aan de braakleggingsverplichting kan worden voldaan. Appellantes aanbod om in het jaar 2006 alsnog 0.57 ha extra braak te leggen kan haar niet baten, omdat ieder aanvraagjaar afzonderlijk wordt beoordeeld.
4. Het standpunt van appellante
Appellante betoogt dat zij niet heeft voldaan aan haar braakleggingsverplichting ten aanzien van perceel 2 als gevolg van onjuiste informatie van verweerder. Op perceel 2 heeft zij een mengsel van erwten en gerst verbouwd dat volgens de brochure 'verzamelaanvraag 2005 ' van verweerder op pagina 10 onder punt 5.4 kan worden opgegeven als eiwithoudend gewas voor de akkerbouwsubsidie alsmede voor de eiwitbonus. Op pagina 20 onder punt 10 vermeldt de tekst van de brochure dat er geen braakleggingsverplichting geldt voor de eiwitbonus. Deze voorwaarden gelden wel voor de subsidie voor eiwithoudende gewassen, volgens dezelfde tekst. Deze voorlichting was zodanig verwarrend, dat appellante daaruit niet kon afleiden of zij voor het perceel 2 - dat zij zowel wilde opgeven voor akkerbouwsubsidie als voor de eiwitbonus - nu wel of niet diende te voldoen aan de braakleggingsverplichting.
C heeft derhalve telefonische navraag gedaan bij het LNV-Loket op 20 april 2005 en de vraag voorgelegd hoe het gewas op perceel 2 diende te worden aangevraagd en of hiervoor een braakleggingsverplichting gold. Volgens de geraadpleegde medewerkster van het LNV-Loket, E, kon het perceel worden opgegeven met bijdragecode 239 en gewascode 850 en gold hiervoor geen braakleggingsverplichting.
Appellante acht het niet aanvaardbaar dat zij thans het slachtoffer is geworden van deze onjuiste voorlichting. Bij goede voorlichting had zij immers eenvoudig 60 are grasland extra braak kunnen leggen. Zij is derhalve van mening dat de subsidiekorting ten onrechte is gehandhaafd in het bestreden besluit.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat niet in geschil is dat appellante in de onderhavige subsidieperiode niet heeft voldaan aan haar braakleggingsverplichting ingevolge artikel 107 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, doordat zij op perceel 2 ten onrechte de braakleggingsverplichting niet van toepassing heeft geacht, en zij hierdoor onvoldoende landbouwgrond uit productie heeft genomen in deze periode.
5.2 Voorzover appellante heeft willen betogen dat zij een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel overweegt het College het volgende.
Door appellante is gesteld dat een medewerkster van het LNV-Loket op 20 april 2005 telefonisch aan C heeft medegedeeld dat hij voor perceel 2 akkerbouwsteun kon aanvragen met de bijdragecode 239 en gewascode 850 en dat hiervoor geen braakleggingsverplichting gold. Verweerder heeft aan de hand van een intern gespreksverslag kunnen vaststellen dat er die dag inderdaad telefonisch contact heeft plaatsgevonden met de betreffende medewerkster. In het verslag is vermeld dat de vraag van appellante ging over de 'eiwitbonus' en dat nadere informatie 'uit de brochure' kon worden gehaald.
Het College stelt vast dat hieruit niet duidelijk blijkt wat er precies is gevraagd en wat hierop is geantwoord. Uit het verslag blijkt in ieder geval niet dat de medewerkster zou hebben toegezegd dat er geen braakleggingsverplichting voor perceel 2 zou gelden. De medewerkster kan zich bovendien van het gesprek niets herinneren. Onder die omstandigheden kan het College slechts vaststellen dat appellante er niet in is geslaagd voldoende overtuigend aan te tonen dat haar onjuiste informatie is verstrekt op grond waarvan zij de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat er geen braakleggingsverplichting gold voor perceel 2 en zij niet het risico van een subsidiekorting liep. Reeds daarom kan haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
Het College voegt hieraan toe dat, zelfs indien appellante haar stelling aannemelijk had kunnen maken, haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen, aangezien naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (onder meer het arrest van 26 april 1988 in de zaak Krücken, C-316/86, Jur. 1988, blz 2213) geen beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan tegen een duidelijke bepaling van het gemeenschapsrecht en een daarmee strijdige handeling van een met toepassing van gemeenschapsrecht belaste nationale instantie geen gewettigd vertrouwen op een met gemeenschapsrecht strijdige behandeling kan doen ontstaan. Dit betekent dat het verweerder niet toegestaan is om op grond van het vertrouwensbeginsel het onderhavige geval te behandelen alsof aan de braakleggingsverplichting is voldaan en af te zien van de toepassing van de subsidiekorting.
5.3 Voorzover appellante ten slotte heeft willen betogen dat de gevolgen van het bestreden besluit onredelijk en onbillijk zijn, overweegt het College dat die gevolgen rechtstreeks voortvloeien uit de toepasselijke regelgeving. Verweerder is niet gerechtigd hiervan af te wijken.
5.4 Het College is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder in het onderhavige besluit de toegepaste subsidiekorting terecht heeft gehandhaafd en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2007.
w.g. F. Stuurop w.g. C.M. Leliveld