ECLI:NL:CBB:2007:BB3778

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/692
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een verklaring energie-investeringsaftrek door Aviko B.V.

In deze zaak heeft Aviko B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, waarbij de aanvraag voor een verklaring energie-investeringsaftrek werd geweigerd. De procedure begon met een brief van Aviko op 7 september 2006, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 22 augustus 2006, waarin de minister had geoordeeld dat de investering niet tijdig was aangemeld. De kern van het geschil draaide om de vraag wanneer Aviko verplichtingen was aangegaan met betrekking tot de investering in condensatorbanken. Aviko stelde dat de verplichtingen pas op 2 december 2005 waren aangegaan, terwijl de minister meende dat dit al op 23 november 2005 het geval was.

Tijdens de zitting op 13 juli 2007 werd duidelijk dat Aviko op 23 november 2005 een koop- en serviceovereenkomst had ondertekend met Green Energy, maar dat deze overeenkomst niet als bindend werd beschouwd door beide partijen. Aviko voerde aan dat de inkooporder van 2 december 2005 bepalend was voor de verplichtingen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de koop- en serviceovereenkomst niet de betekenis had die de minister eraan toekende. Het College concludeerde dat de verplichtingen pas op 2 december 2005 waren aangegaan, en dat de melding van de investering op 28 februari 2006 dus tijdig was.

Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van Aviko. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan Aviko diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste vaststelling van het moment waarop verplichtingen worden aangegaan in het kader van de energie-investeringsaftrek.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 06/692 30 augustus 2007
27652 Wet inkomstenbelasting 2001
Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
Uitspraak in de zaak van:
Aviko B.V., te Steenderen, appellante,
tegen
Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. C. Hulzebos en mr. drs. R.F. Jassies, beiden werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 7 september 2006, bij het College binnengekomen op 11 september 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 augustus 2006.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om een verklaring als bedoeld in artikel 3:42, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
Bij brief van 26 oktober 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 13 juli 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad waarbij voor appellante zijn verschenen A en B, beiden werkzaam bij appellante. Voor verweerder verschenen zijn gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet IB 2001 bepaalde ten tijde hier van belang:
" Artikel 3.42
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
(…)
6. De energie-investeringsaftrek is van toepassing indien de energie-investering is aangemeld bij Onze Minister.
7. Bij ministeriële regeling kunnen:
a. in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verklaring en
b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.
(…)
Artikel 3:43
1. Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van een bedrijfsmiddel, alsmede het maken van voortbrengingskosten ter zake van een bedrijfsmiddel, voorzover die verplichtingen en kosten op de belastingplichtige drukken.
(…)"
In de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001(hierna: Uitvoeringsregeling) was ten tijde hier van belang onder meer bepaald:
"Artikel 3
1. De aanmelding bedoeld in artikel 3:42, zesde lid, van de wet van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een investering als bedoeld in artikel 2 moet binnen een termijn van drie maanden plaats vinden.
Deze termijn vangt aan:
a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;
(…)
Artikel 5
(…)
2. Het verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de aanmelding bedoeld in de artikelen 3 en 4.
(…)."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 23 november 2005 heeft C namens Aviko een van Green Energy Benelux B.V. (hierna: Green Energy) afkomstig formulier ondertekend met het opschrift “KOOP- & SERVICEOVEREENKOMST” ten behoeve van de levering van energiesparende systemen door Green Energy. Op de overeenkomst is onder meer vermeld onder de kop "Installatieadres" Steenderen 1, onder de kop "Projectkosten" EUR 62.412,- , onder de kop "Installatiekosten" EUR 12.030,- en onder de kop "Diversen" "conform gemaakte afspraken met C d.d. 07-11-05 (bijlage)". De zin "Relatie verklaart door ondertekening van deze overeenkomst kennis te hebben genomen van de Algemene Voorwaarden alsmede de toepasselijkheid daarvan op deze overeenkomst en hiermee in te stemmen" is doorgestreept.
De bijlage bevat onder meer een energie-analyse en een voorstel voor Aviko Steenderen 1 ten behoeve van de koop of lease van een aantal nader gespecificeerde Phase- en MultiLiners. Zowel voor koop als voor lease zijn de kosten gespecificeerd.
- Bij brief van 2 december 2005 deelt appellante Green Energy het volgende mee:
"Opdracht: S-O FRO51202-01/ ARBO 431300
(…)
Onder verwijzing naar ons gesprek d.d. 7 november j.l. en uw aangepaste offerte d.d. 9-11-2005, bevestigen wij u hierbij dat wij akkoord gaan met het voorstel betreffende de levering van:
Energy besparingssysteem, bestaande uit:
- 29 stuks PhaseLiners, uitgevoerd in een RVS kast klasse IP66;
- 5 stuks Multiliners;
- Installatie, inclusief aansluiting buiten normale werktijden.
Totaal prijs: € 74.442,- all in
(…)
Bevestiging: Wij verzoeken u vriendelijk een ondertekend exemplaar van dit contract voor akkoord aan Aviko Steenderen te retourneren.
(…)"
De brief bevat voorts nadere voorwaarden met betrekking tot het systeem, de installatie, garantie, oplevering en het in gebruiknemen, leverings- en betalingscondities, betalingstermijn, een verwijzing naar "prijzen zoals vermeld in de mantelovereenkomst voor Aviko Groep" en de mededeling dat voor leveringen aan Aviko de voorwaarden van Aviko van toepassing zijn. Green Energy heeft de brief voor akkoord getekend.
- Bij daartoe bestemd formulier, door het Bureau Investeringsregelingen en willekeurige afschrijving van de Belastingdienst ontvangen op 28 februari 2006, heeft appellante de investering van het bedrijfsmiddel Condensatorbanken gemeld voor een bedrag van € 74.442,- en om een verklaring energie-investeringsaftrek (hierna: verklaring) verzocht. Op het formulier is als datum van het aangaan van de investeringsverplichting de datum 2 december 2005 vermeld.
- Bij brief van 22 maart 2006 heeft verweerder appellante verzocht om een kopie van de opdracht of opdrachtbevestiging.
- Bij e-mail van 16 mei 2006 heeft appellante verweerder de Green Energy koop- & serviceovereenkomst van 23 november 2005 toegezonden.
- Bij besluit van 22 mei 2006 heeft verweerder het verzoek van appellante om een verklaring onder verwijzing naar artikel 3 van de Uitvoeringsregeling geweigerd, omdat de investering niet is gemeld uiterlijk drie maanden na het aangaan van de verplichting.
- Bij brief van 31 mei 2006 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt en een kopie van de getekende opdracht van 2 december 2005 overgelegd.
- Bij brief van 24 juli 2006 heeft appellante facturen en betaalbewijzen betreffende de investering overgelegd.
- Op 4 augustus 2006 is appellante op haar bezwaren gehoord.
- Blijkens een telefoonnotitie van verweerder is op 9 augustus 2006 telefonisch contact opgenomen met D van Green Energy. Daarin is het volgende vermeld:
"Dhr. D geeft aan dat het sluiten van de koop- en serviceovereenkomst in principe het moment is waarop verplichtingen worden aangegaan. Echter, wanneer de koper, zoals in casu, een grote onderneming is dan heeft zij vaak haar eigen inkoopvoorwaarden en gaat zij niet akkoord met de voorwaarden van Green Energy. In dat geval wordt de opdracht door de koper gegeven en door Green Energy geaccepteerd wanneer zij het eens zijn met de inkoopvoorwaarden van de koper. De door de koper ondertekende koop- en serviceovereenkomst moet gezien worden als een "intentieverklaring", volgens dhr. D is dhr. C helemaal niet bevoegd om daadwerkelijk verplichtingen aan te gaan.
Wanneer Green Energy het niet eens is met de inkoopvoorwaarden van de koper, dan is de gesloten koop- en serviceovereenkomst voor Green Energy geen reden om de koper aan zijn verplichtingen te houden. Er is dan namelijk geen overeenkomst tot stand gekomen, immers de koop- en serviceovereenkomst is volgens dhr. D een "loos" document."
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en hiertoe onder meer het volgende overwogen. Het bedrijfsmiddel dient uiterlijk drie maanden na het aangaan van de verplichtingen te worden gemeld. In de koop- & serviceovereenkomst van 23 november 2005 is aangegeven dat Green Energy en Aviko verklaren te zijn overeengekomen dat Green Energy energiebesparende systemen verkoopt, en dat Green Energy aan Aviko service zal verlenen overeenkomstig de in de overeenkomst genoemde voorwaarden. Daarnaast blijkt dat de overeenkomst is aangegaan voor de locatie in Steenderen en dat voor een bedrag van EUR 74.442,- energiebesparende systemen zijn gekocht. Verweerder concludeert op basis van deze overeenkomst dat appellante op 23 november 2005 verplichtingen is aangegaan met betrekking tot de door appellante gemelde investering. Daarbij acht verweerder het van belang dat appellante niet meer de mogelijkheid had eenzijdig te bepalen dat de overeenkomst geen doorgang zou vinden. Dat details van de opdracht pas later nader zijn ingevuld doet daar niet aan af. Aangezien de melding is ontvangen op 28 februari 2006, is de investering niet gemeld binnen de termijn van drie maanden.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat voor partijen de inkooporder van 2 december 2005 bepalend is en dat op 23 november 2005 een mantelovereenkomst ten behoeve van drie van haar vestigingen werd gesloten. Voor de subsidieaanvraag is abusievelijk de mantelovereenkomst opgestuurd in plaats van de inkooporder van Aviko Steenderen.
Appellante heeft voorts ter zitting toegelicht dat elke vestiging van Aviko een eigen investeringsbudget en eigen verantwoordelijkheid heeft. De zogenaamde koop- & serviceovereenkomst is ondertekend door de heer C van de centrale inkoop afdeling van Aviko. De inkoop afdeling heeft hiermee 'groen licht' gegeven voor een investering door de vestiging Steenderen in condensatorbanken van Green Energy. Het is aan de vestiging zelf om te beslissen of de order voor de condensatorbanken daadwerkelijk wordt geplaatst. In dit geval moest eerst worden onderzocht of en hoe de condensatorbanken in de bestaande fabriek technisch toepasbaar waren. Pas nadat deze punten waren opgelost, heeft de vestiging Steenderen besloten tot de aanschaffing van de condensatorbanken over te gaan en de order van 2 december 2005 geplaatst. Indien niet aan bepaalde voorwaarden had kunnen worden voldaan, was de koop niet doorgegaan. De vestiging was niet gebonden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat de melding van de investering in de condensatorbanken heeft plaatsgevonden meer dan drie maanden nadat appellante ter zake verplichtingen was aangegaan. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
5.2 Appellante heeft het totstandkomen van een overeenkomst ter zake van de onderhavige investeringen op 23 november 2005 in bezwaar en beroep gemotiveerd betwist en daartoe de hiervoor onder punt 4 weergegeven toelichting gegeven. Het College heeft geen aanleiding om de juistheid van de hierboven weergegeven verklaringen van appellante omtrent de gang van zaken met betrekking tot de koop- & serviceovereenkomst van
23 november 2005 in twijfel te trekken. Daarbij is van belang dat op de koop- & serviceovereenkomst de zinsnede over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Green Energy is doorgestreept en dat hij niet is ondertekend door of namens wederpartij Green Energy. Het College acht dit een aanwijzing dat over en weer geen verplichtingen zijn ontstaan. Het College acht voorts van belang hetgeen hieromtrent door de leverancier Green Energy aan verweerder is verklaard, te weten dat ook zijzelf als leverancier in een situatie als de onderhavige de wederpartij niet gebonden acht en dat in dit geval appellante op 2 december 2005 de opdracht heeft gegeven en Green Energy deze heeft geaccepteerd. De verklaringen van appellante en Green Energy worden gesteund door de inhoud en de bewoordingen van de opdracht van appellante van 2 december 2005, hiervoor in rubriek 2.2 weergegeven. Ook blijkt uit de facturen van Green Energy dat is gefactureerd aan Aviko te Steenderen onder vermelding van het opdrachtnummer van de opdracht van 2 december 2005.
5.3 Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het College aan de door appellante aanvankelijk overgelegde koop- en serviceovereenkomst niet de betekenis worden gehecht die verweerder daaraan toekent. Het moment waarop appellante verplichtingen ter zake van de condensatorbanken is aangegaan dient te worden bepaald op 2 december 2005.
5.4 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat appellante reeds op 23 november 2005 verplichtingen is aangegaan, zodat verweerder in strijd met artikel 3:42, zesde lid, Wet IB 2001 en artikel 3 van de Uitvoeringsregeling de weigering van de gevraagde verklaring heeft gehandhaafd op de grond dat de energie-investering niet tijdig is aangemeld. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
5.5 Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht, te weten € 281,- (zegge:
tweehonderdéénentachtig euro), vergoedt.
Aldus gewezen door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007.
w.g. A.J.C. de Moor-van Vugt w.g. A. Graefe