ECLI:NL:CBB:2007:BB3651

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/868
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake exportcertificeringen voor levende dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen EVP De Kempen B.V. i.o. en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van 24 oktober 2005, waarin vier bezwaarschriften van appellante tegen weigeringen van exportcertificeringen werden afgewezen. De procedure begon met een brief van appellante op 5 december 2005, waarin zij haar beroep kenbaar maakte. De Minister had in zijn verweerschrift aangegeven dat hij tot keuringen was overgegaan nadat appellante aan haar verplichtingen had voldaan, maar appellante stelde dat de keuringen niet hadden plaatsgevonden, wat leidde tot schade voor haar onderneming.

Tijdens de zitting op 12 april 2007 werd duidelijk dat de onderneming van appellante mogelijk was overgenomen door een Belgische N.V., maar de gemachtigde kon geen bewijsstukken overleggen. Het College oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij nog een belang had bij de uitkomst van de procedure, aangezien er geen procedure was gestart om de gestelde schade te verhalen. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het College achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet verhaald konden worden op de Minister.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer de status van de appellante in twijfel wordt getrokken. Het College heeft de zaak op basis van de feiten en omstandigheden beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de appellante niet in haar recht stond, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/868 5 juli 2007
11220 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Handel levende dieren en levende produkten
Uitspraak in de zaak van:
EVP De Kempen B.V. i.o., te Eersel, appellante,
gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 5 december 2005, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 oktober 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op vier bezwaarschriften van appellante gericht tegen - naar appellante stelt - weigeringen van verweerder exportcertificeringen ten behoeve van haar uit te voeren.
Bij brief van 3 januari 2006 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij griffiersbrief van 19 juli 2006 is appellante verzocht mee te delen in hoeverre nog belang staat bij onderhavige procedure, omdat verweerder in zijn verweerschrift heeft vermeld dat hij tot de keuringen is overgegaan nadat appellante voldaan had aan de op haar rustende verplichtingen voortvloeiend uit de Regeling zekerheidsstelling en betalen van VWA-keurlonen.
Bij brief van 25 augustus 2006 heeft appellante te kennen gegeven dat, hoewel met verweerder tot overeenstemming is gekomen ten aanzien van de voorwaarden waaronder de keuringen zouden kunnen worden hervat, de keuringen die in onderhavig geval aan de orde zijn niet alsnog hebben plaatsgevonden. Appellante heeft de partijen mitsdien elders met verlies moeten afzetten. Hierdoor heeft appellante schade geleden.
Bij brief van 26 maart 2007 heeft verweerder - onder meer - medegedeeld dat hem is gebleken dat appellante is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dat hem niet is gebleken dat een rechtsopvolger is aangewezen.
Bij griffiersbrief van 30 maart 2007 is een afschrift van laatstgenoemde brief aan appellante verzonden en is appellante verzocht naar aanleiding van die brief telefonisch contact op te nemen met de waarnemend griffier. Hierop is van de zijde van appellante geen reactie ontvangen.
Op 12 april 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben doen vertegenwoordigen door genoemde gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij brief van 11 februari 2005 heeft de Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: VWA) appellante te kennen gegeven dat de behandeling van haar aanvraag tot het verrichten van werkzaamheden (in het kader van exportcertificering) is aangehouden in verband met behandeling van haar brief van 10 februari 2005. Bij brief van gelijke datum heeft de VWA appellante naar aanleiding van bedoelde brief van 10 februari 2005 bericht onder welke omstandigheden en voorwaarden keuringswerkzaamheden ten behoeve van het verkrijgen van een exportcertificaat kunnen worden verricht. Daarbij is vermeld dat haar aanvraag pas wordt gehonoreerd als zij aan bedoelde voorwaarden voldoet.
- Tegen deze brieven heeft appellante bij brief van 25 maart 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
- Bij drie formulieren “Aanvraagformulier blokperiode en certificering EVP varkens” van 14 februari 2005 en 15 februari 2005 heeft appellante de VWA verzocht op genoemde data een aantal slachtvarkens aan een keuring te onderwerpen ter verkrijging van een certificaat voor de uitvoer van die dieren naar België en Italië.
- Op deze formulieren staat het woord “geweigerd” geschreven.
- Bij brieven van 25 maart 2005 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Bij brieven van 20 april 2005 heeft appellante de gronden van de bezwaarschriften aangevuld.
- Op 15 juli 2005 is appellante op haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 In reactie op de hiervoor in § 1 vermelde brief van 26 maart 2007 van verweerder, heeft de gemachtigde van appellante desgevraagd ter zitting verklaard te hebben vernomen dat de door appellante gedreven onderneming is overgenomen door een Belgische N.V., waarvan de naam hem niet bekend is, en dat alle rechten en verplichtingen zijn overgegaan. Hij beschikt niet over stukken die deze mededeling bevestigen. Als B.V. in oprichting, aldus de gemachtigde, bestaat appellante nog steeds. Hij kan evenwel niet aangeven dat en op welke manier het belang met betrekking tot de schade die zou zijn geleden doordat de keuringen niet zijn verricht, bij appellante is blijven berusten. Een procedure om de gestelde schade te verhalen is niet aanhangig gemaakt.
3.2 Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat appellante niet - zelfs niet tot op zekere hoogte - aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar nog een belang is betrokken bij de uitkomst van deze procedure.
Het vorengaande betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. C.M. Wolters en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2007.
w.g. M.A. van der Ham w.g. P.M. Beishuizen