5. De beoordeling van het geschil
5.1 Op grond van artikel 6:20, vierde lid, Awb wordt het onderhavige beroep, dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 9 maart 2006, nu dat besluit aan het bezwaar niet tegemoet is gekomen.
Niet is gebleken dat appellante nog een afzonderlijk belang heeft bij beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit. Dat beroep moet derhalve wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. 5.2 In geschil is of verweerder appellantes aanvraag, ingediend ten behoeve van de erkenning als Nederlandse stamboekorganisatie binnen de EU, terecht heeft afgewezen.
5.2.1 Blijkens de overwegingen die aan de Richtlijn ten grondslag liggen, is deze er vooral op gericht om in de Europese landen een harmonisatie met betrekking tot stamboeken van paardachtigen tot stand te brengen. In dat licht past het dat de Commissie op een aantal punten in de Richtlijn de opdracht heeft gekregen om in overleg met het Permanent Zoötechnisch Comité bij beschikking uitvoeringsbeslissingen te nemen.
Met betrekking tot de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken willen bijhouden of aanleggen, heeft de Commissie in de Beschikking een aantal voorwaarden geformuleerd. Een van de voorwaarden luidt: "Bij controle door de bevoegde autoriteiten moeten zij aantonen dat zij een voldoende aantal paardachtigen omvatten om een programma voor rasverbetering en rasveredeling te kunnen uitvoeren of om de instandhouding van het ras te kunnen garanderen wanneer dat noodzakelijk wordt geacht."
5.2.2 Het College is van oordeel dat de toepassing van deze voorwaarde een bij, een controle per afzonderlijk geval te verrichten, beoordeling vereist waarbij factoren van verschillende aard een rol kunnen spelen. In dit verband kan worden gedacht aan het historische of economische belang van het ras of aan de positie van het ras in andere landen binnen en buiten de EU. In elk geval gaat het om een, op de concrete omstandigheden van het individuele geval toegespitste, beoordeling waarbij alle van belang zijnde factoren bij de besluitvorming dienen te worden betrokken.
5.2.3 Naar het oordeel van het College is de wijze waarop in artikel 2, aanhef en onder h, van het Reglement aan de aldus op te vatten Beschikking, die geacht moet worden integraal onderdeel van de Richtlijn te vormen, een nadere implementatie wordt gegeven, in strijd met het in de Richtlijn neergelegde systeem.
Immers, de vereiste concrete beoordeling van alle van belang zijnde omstandigheden wordt vervangen door een in algemeen verbindende zin geformuleerde norm die een star, puur getalsmatig criterium bevat, dat geldt voor alle categorieën van paardachtigen.
Bij toepassing van deze norm kan aan specifieke, in een individueel geval aangevoerde argumenten geen recht worden gedaan.
Het College tekent hierbij aan dat, indien in het kader van de nationale regelgeving een beleidsregel zou zijn geformuleerd, waarin een zodanig getalsmatig criterium richtinggevend zou zijn voor de beoordeling van een aanvraag om erkenning, zulks in overeenstemming met de Richtlijn zou kunnen worden geacht, omdat van een zodanige norm in bijzondere gevallen kan worden afgeweken.
Het College acht de huidige bepaling, die een dergelijke flexibiliteit niet biedt, een onjuiste implementatie van de Richtlijn. Derhalve moet worden geoordeeld dat artikel 2, onder h, van het Reglement, verbindende kracht mist, voor zover daarbij - dwingend - is voorgeschreven dat moet worden uitgegaan van een minimum actieve fokpopulatie van paardachtigen van tenminste 15 mannelijke en 100 vrouwelijke dieren,
5.2.4 Aangezien de weigering appellante te erkennen als stamboekorganisatie uitsluitend berust op het niet voldoen aan eerdervermeld getalscriterium, zonder dat is uiteengezet waarom in casu het aantal beschikbare fokdieren onvoldoende is om het ras te verbeteren, te veredelen of in stand te houden, dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op de bezwaren van appellante te beslissen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.3 Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante, zijnde de kosten van de door haar gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,--, bestaande uit 1 punt (ter waarde van € 322,--) voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1.