ECLI:NL:CBB:2007:BB0107

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/754
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer op basis van vakbekwaamheid

In deze zaak heeft A Ltd., appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO), verweerster, waarbij de vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer zijn ingetrokken. De procedure begon met een brief van appellante op 28 september 2006, waarin zij bezwaar maakte tegen het besluit van 15 maart 2006, dat de vergunningen introk. De NIWO had eerder vergunningen verleend, maar trok deze in omdat niet voldaan zou zijn aan de eisen van vakbekwaamheid zoals vastgelegd in de Wet goederenvervoer over de weg (Wgw).

Tijdens de zitting op 15 mei 2007 was appellante niet aanwezig, maar de gemachtigde van verweerster was wel aanwezig. De kern van het geschil was of de onderneming van appellante voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid. De NIWO had vastgesteld dat de vakbekwaamheid niet meer door de heer X werd ingebracht en dat de nieuwe vakbekwaam bestuurder, de heer Y, niet voldoende informatie had verstrekt over zijn verantwoordelijkheden en werkzaamheden.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de NIWO terecht had geconcludeerd dat appellante niet voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid. Appellante had onvoldoende gegevens verstrekt om aan te tonen dat de heer Y daadwerkelijk leiding zou geven aan de vervoerwerkzaamheden. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van de vergunningen, waarbij het opmerkte dat appellante voldoende tijd had gekregen om een nieuwe vakbekwame bestuurder aan te stellen. De beslissing werd op 26 juni 2007 openbaar uitgesproken door mr. J.A. Hagen, met mr. P.M. Beishuizen als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 06/754 26 juni 2007
14000 Wet goederenvervoer over de weg
Uitspraak in de zaak van:
A Ltd., te B , appellante,
tegen
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, verweerster,
gemachtigde: R.A. Scherpenisse, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 28 september 2006, bij het College binnengekomen op 10 oktober 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 29 augustus 2006.
Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante, gericht tegen het besluit van 15 maart 2006 waarbij de vergunningen voor het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer zijn ingetrokken, ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 november 2006 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 15 mei 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet goederenvervoer over de weg (hierna: Wgw) is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
“ Artikel 5
1. Het is verboden binnenlands beroepsvervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning.
(…)
3. Het is verboden grensoverschrijdend beroepsvervoer te verrichten zonder een communautaire vergunning.
(…)
(…)
Artikel 8
1. Een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer wordt verleend indien wordt voldaan aan de eisen van:
(…)
c. vakbekwaamheid, door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer of indien deze leiding bij meer personen berust, door ten minste een van hen.
(…)
(…)
Artikel 12
1. Een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer wordt ingetrokken:
(…)
c. indien niet langer wordt voldaan aan de eisen bedoeld in artikel 8, eerste lid; (…)
4. Een communautaire vergunning wordt ingetrokken:
a. indien de vergunninghouder niet meer in het bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer;
(…).”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft aanvragen ingediend om verlening van vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer.
- Bij besluiten van 17 maart 2005 heeft verweerster deze aanvragen afgewezen.
- Bij besluit van 1 juli 2005 heeft verweerster het door appellante ingediende bezwaar gegrond verklaard en besloten de gevraagde vergunningen te verlenen. Voorts is in laatstgenoemd besluit appellante gewezen op het feit dat verweerster over enkele maanden een nader onderzoek zal instellen naar de invulling van de vakbekwaamheid in de onderneming van appellante.
- Bij brief van 3 januari 2006 heeft verweerster appellante - onder meer - bericht dat, in verband met het onderzoek naar de reële vestiging van de onderneming in Nederland en de inbreng van de vakbekwaamheid in de onderneming van appellante, verweerster contact zal opnemen teneinde een afspraak te maken.
- Deze afspraak is gemaakt voor 17 februari 2006.
- Verweerster heeft bij brief van 20 februari 2006 appellante het volgende medegedeeld.
“ In navolging op het onderzoek van 17 februari 2006 teneinde vast te stellen of de onderneming feitelijk in Nederland is gevestigd en de vaststelling naar de inbreng van de vakbekwaamheid door degene die wordt geacht permanent en daadwerkelijk leiding te geven aan het beroepsvervoer, bevestigen wij de met de onderneming gemaakte afspraak om vóór 5 maart 2006 de onderstaande gegevens aan de Niwo te zenden:
-verklaring van goed gedrag (…)
-de jaarrekening over 2005, of, indien nog niet gereed, de saldibalans en het grootboek per 31-12-2005
Voorts is tijdens het onderzoek vastgesteld dat de vakbekwaamheid niet meer door de heer X wordt ingebracht binnen de vergunninghouder. Om aan de eis van vakbekwaamheid te voldoen, verzoek wij u ons eveneens vóór
5 maart 2006 te informeren op welke wijze aan deze eis invulling gegeven wordt.
Indien bovenvermelde gegevens en informatie niet vóór 5 maart 2006 worden ontvangen, dan zal op basis van de dan beschikbare gegevens een voorstel aan de commissie worden voorgelegd wat kan leiden tot intrekking van de vergunningen.
(…).”
- Bij brief van 28 februari 2006 heeft appellante een door haar ingevulde aanvraag om een verklaring van goed gedrag overgelegd, met het verzoek deze in te vullen, te ondertekenen en te retourneren aan appellante teneinde de aanvraag aan het Ministerie van Justitie te kunnen overleggen.
- Voorts heeft appellante de saldibalans en het grootboek per 31 december 2005 overgelegd.
- Bij besluit van 15 maart 2006 heeft verweerster de vergunningen voor het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer ingetrokken.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 april 2006 bezwaar gemaakt.
- Op 23 mei 2006 is appellante omtrent haar bezwaarschrift gehoord. Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat appellante een aantal stukken zal overleggen.
- Bij brief van 31 mei 2006 is appellante aan deze afspraak herinnerd en is zij verzocht de gevraagde stukken voor 18 juni 2006 over te leggen.
- Verweerster heeft bij brief van 27 juni 2006 appellante bericht dat het gevraagde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Appellante is verzocht het bedoelde document te overleggen alsmede het formulier ‘onderzoek vakbekwaamheid’ in te vullen, te ondertekenen en te retourneren.
- Bij brief van 26 juli 2006 heeft verweerster appellante het volgende medegedeeld:
“ Van de kant van de NIWO zijn er nog een aantal onduidelijkheden. Wij verzoeken u dan ook de volgende vragen te beantwoorden:
1. Wat is de relatie tussen A Ltd. en de olieraffinaderij waar de heer Y werkzaam is?
2. Voor hoeveel uur is de heer Y werkzaam binnen de olieraffinaderij? Kan van zijn dienstverband bij de olieraffinaderij een arbeidsovereenkomst worden overgelegd?
(…)
(…).”
- Verweerster heeft bij brief van 9 augustus 2006 gericht aan appellante aangegeven nog geen reactie op laatstgenoemde brief te hebben ontvangen. Voorts is medegedeeld dat het voorstel voor het besluit op het bezwaarschrift zal worden gebaseerd op de per 23 augustus 2006 beschikbare gegevens.
- Bij faxbericht van 21 augustus 2006 heeft appellante - voor zover van belang - aangegeven dat de onderneming niets te maken heeft met de oliemaatschappij waar Y werkzaam is.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster onder meer het volgende overwogen:
“ In bezwaar is de heer Y in plaats van de heer X naar voren gebracht als vakbekwaam bestuurder. Hij wordt geacht de vakbekwaamheid binnen de onderneming in te brengen. Teneinde vast te stellen of de heer X [lees: Y] degene is die permanent en daadwerkelijk leiding geeft, heeft de NIWO een aantal aanvullende vragen gesteld en stukken opgevraagd.
Op grond van de thans beschikbare gegevens dient te worden vastgesteld dat in bezwaar weliswaar is aangetoond dat door de heer Y aan de eis van betrouwbaarheid wordt voldaan, maar niet aannemelijk is dat hij op juiste wijze de vakbekwaamheid inbrengt.
(…).”
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep het volgende naar voren gebracht.
Nadat X is overleden heeft appellante gezocht naar een betrouwbaar persoon om samen de bedrijfsactiviteiten voort te zetten. In goed overleg is besloten om met Y met ingang van 1 juni 2006 een arbeidsovereenkomst voor een jaar aan te gaan. Deze arbeidsovereenkomst is per 1 september 2006 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De inhoudelijke taken en verantwoordelijkheden zijn veranderd en het netto salaris is verhoogd van € 500,-- naar € 900,-- per maand met een werkweek van 20 uur. Appellante heeft een overzicht van de taakverdeling overgelegd.
Op grond hiervan is appellante van oordeel dat geen grond voor intrekking van de vergunningen bestaat.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderneming van appellante niet voldoet aan de eis van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet goederenvervoer over de weg.
Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Ten behoeve van de beoordeling door verweerster of aan bedoelde eis wordt voldaan zijn door appellante onvoldoende gegevens verstrekt. Hoewel appellante daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld, kon uit de overgelegde gegevens, ten tijde van het bestreden besluit, door verweerster niet worden geconcludeerd dat aan bedoelde eis werd voldaan. Appellante heeft immers niet aangegeven hoe Y zijn werkzaamheden voor de olieraffinaderij en voor appellante verdeelt - appellante heeft nagelaten de arbeidsovereenkomst van Y met de olieraffinaderij over te leggen -, terwijl uit de door appellante overgelegde arbeidsovereenkomst tussen Y en haarzelf blijkt dat Y slechts voor 10 uur in dienst is genomen tegen een netto maandsalaris van € 500,--. Bovendien is uit het namens appellante op 30 juni 2006 ingevulde en ondertekende formulier ‘onderzoek vakbekwaamheid’ gebleken dat Y niet verantwoordelijk is voor de aanschaf van vervoermaterieel, het beheer van financiën, de administratie, het personeel en de toepassing van de CAO.
Gelet op al deze omstandigheden heeft verweerster kunnen concluderen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Y permanent en daadwerkelijk leiding zal gaan geven aan de vervoerwerkzaamheden van de onderneming als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, Wgw.
De stelling van appellante dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door de vergunningen in te trekken vanwege het enkele feit dat gedurende zes maanden geen vakbekwame bestuurder aanwezig is geweest, kan naar het oordeel van het College niet slagen. Immers, appellante heeft voldoende tijd gekregen om een nieuwe vakbekwame bestuurder aan te trekken. Bovendien is zij meermalen in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.
De stelling van appellante dat de taken en werkzaamheden van Y thans zijn veranderd en met hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, doet niet af aan het feit dat hiervan ten tijde van het bestreden besluit nog niet was gebleken. Mitsdien heeft verweerster met deze omstandigheden bij het bestreden besluit geen rekening kunnen houden.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft verweerder terecht besloten tot intrekking van de vergunningen voor het verrichten van binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2007.
w.g. J.A. Hagen w.g. P.M. Beishuizen