"Niet in geding is dat in de door eiser gebruikte handels- en internet domeinnamen 'Nationale Bankgarantie', 'Bankgarantieshop' en 'Bankgarantienet' het woord 'bank' voorkomt.
Voorts is niet in geding dat eiser niet een onderneming c.q. instelling is als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wtk 1992. Derhalve is op de door eiser gebezigde handels- en internet domeinnamen het verbod ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 van toepassing, tenzij het gebruik van het woord ‘bank’ in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat eisers onderneming niet werkzaam is op de financiële markten.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 43 van de Wtk 1978, de voorloper van het huidige artikel 83 van de Wtk 1992, volgt dat de wetgever met voornoemde verbodsbepaling heeft beoogd het gebruik van het woord 'bank' te beschermen en het woord 'bank' nadrukkelijk heeft willen doen voorbehouden aan onder toezicht staande- kredietinstellingen, teneinde het publiek kenbaar te maken dat het zijn geld in dat geval toevertrouwt aan een bonafide instelling.
De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft beoogd elke verwarring voor het publiek ten aanzien van de aard van de onderneming of instelling die het woord 'bank' of vertalingen of vormen daarvan in zijn naam (of bij de uitoefening van zijn bedrijf) gebruikt te voorkomen. Deze verwarring is mogelijk wanneer een onderneming of instelling, die niet ingevolge artikel 52, tweede lid, van de Wtk 1992 is geregistreerd, op de financiële markt actief is en in zijn naam het woord 'bank' of een vorm daarvan gebruikt.
Anders dan eiser meent is de rechtbank van oordeel dat eiser het woord ‘bank’ gebruikt in de naam van zijn bedrijf. Het antwoord op de vraag of het woord ‘bankgarantie’ al dan niet een vervoeging of vorm van het woord ‘bank’ is, is daarbij niet van belang nu het woord ‘bank’ deel is van het woord ‘bankgarantie’. Het verbod van artikel 83 van de WTK 1992 is dan ook in geding.
De rechtbank is met verweerster van oordeel dat het gebruik van het woord 'bank' in het onderhavige geval niet in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat de onderneming van eiser niet werkzaam is op de financiële markt.
De rechtbank merkt hierbij op dat het aanbieden van bankgaranties gekwalificeerd dient te worden als het aanbieden van een financieel product. Nu eiser zich met dit product tot het publiek richt begeeft eiser zich op de financiële markten. De stelling van eiser dat hij zich richt op een beperkt publiek, te weten particuliere kopers van huizen en tussenpersonen op die markt, acht de rechtbank onjuist, aangezien de groep potentiële huizenkopers onbeperkt is. Ook de omstandigheid dat eiser zich mede op tussenpersonen in onder meer de hypotheekbranche richt leidt niet tot een ander oordeel.
Niet gebleken is dat in het algemene taalgebruik het woord 'bankgarantie' een bredere betekenis heeft in de zin van 'borgstelling'. De rechtbank acht eisers stelling, dat het klanten op voorhand duidelijk is dat een bankgarantie ook verkregen kan worden van instellingen niet-zijnde banken, dan ook onjuist.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in strijd met artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 het woord 'bank' gebruikt in de handels- en internet domeinnamen 'De Bankgarantieshop', 'Nationale Bankgarantie' en 'Bankgarantienet'.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerster bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen weigeren, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met enig geschreven of ongeschreven algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Namens verweerster is gesteld dat, gelet op de doelstelling van de Wtk 1992, waaruit voortvloeit dat verwarring bij het publiek zo veel mogelijk moet worden voorkomen, met betrekking tot het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 83, vierde lid, van de Wtk 1992 het beleid wordt gevoerd dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een ontheffing wordt verleend. Verweerster heeft in dit verband aangegeven dat in de praktijk tot nu toe bijna uitsluitend ontheffingen verleend zijn aan ondernemingen of instellingen die hetzij zelf een (buiten de EU gevestigde) onder toezicht staande kredietinstelling zijn, hetzij aan een dergelijke kredietinstelling gelieerd zijn, voorheen vergunninghoudende ondernemingen of instellingen in liquidatie of een vertegenwoordigend kantoor van een onder toezicht staande kredietinstelling uit een niet EU/EER-lidstaat.
In de uitspraken van 16 februari 1982 en 26 oktober 1982 (gepubliceerd in AB 1983/324 en AB 1983/324) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het door verweerster ten aanzien van artikel 43, van de WTK 1978 gevoerde beleid bestendigd en geoordeeld dat verweerster in redelijkheid de beleidslijn heeft kunnen ontwikkelen dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een ontheffing wordt verleend. Nu de strekking van artikel 83 van de WTK 1992 overeenkomt met de strekking van artikel 43 van de WTK 1978, heeft deze jurisprudentie haar gelding behouden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het gevoerde beleid een redelijke bevoegdheidsuitoefening niet te buiten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toepasselijkheid van dit beleid in het onderhavige geval dat eiser niet voldoet aan de hiervoor vermelde situaties. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat in het onderhavige geval van een zeer uitzonderlijke situatie geen sprake is. De rechtbank is niet gebleken dat eisers situatie dusdanig is dat hiermee bij het maken van het beleid geen rekening gehouden had kunnen worden.
Anders dan namens eiser is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerster eisers belangen voldoende heeft meegewogen in haar oordeelsvorming. Derhalve kan niet worden gezegd dat verweerster, na afweging van alle belangen, niet in redelijkheid tot toepassing van het beleid ten aanzien van eiser heeft kunnen komen. Ter zitting is overigens nog gebleken dat bij het zoeken op internet op het trefwoord 'bankgaranties', ook, en niet als laatste, ondernemingen worden gevonden die een zelfde product aanbieden als eiser, maar die niet het woord 'bank' of vormen daarvan in hun naam voeren. Voor de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat eiser door het verbod van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 en het weigeren door verweerster van het verlenen van ontheffing op grond van artikel 83, vierde lid, van de Wtk 1992 in de onmogelijkheid komt te verkeren zijn activiteiten voor te zetten.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel dient te falen. De rechtbank stelt vast dat het woord 'bank' niet voorkomt in de naam van de N.V. Nationale Borgmaatschappij, zodat niet kan worden volgehouden dat verweerster gelijke gevallen ongelijk behandelt. Het standpunt van eiser dat verweerster ten onrechte niet optreedt tegen de N.V. Nationale Borgmaatschappij omdat deze in de uitvoering van zijn activiteiten het woord bankgarantie gebruikt, kan de rechtbank niet volgen, nu namens verweerster ter zitting is aangegeven dat het verbod van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 in dit geval is beperkt tot het gebruik van het woord in de naam van de onderneming, maar dat het eiser evenwel vrij staat om bij het verrichten van zijn activiteiten het woord 'bankgarantie' te gebruiken.
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep, zodat dit ongegrond verklaard dient te worden."