ECLI:NL:CBB:2007:BB0079

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/888
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake het gebruik van het woord 'bank' in handelsnamen onder de Wet toezicht kredietwezen 1992

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A, handelende onder de namen De Bankgarantieshop en Bankgarantienet, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2006. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat het gebruik van het woord 'bank' in de handels- en internet domeinnamen van appellant in strijd is met artikel 83 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om het woord 'bank' te gebruiken, aangezien hij geen geregistreerde kredietinstelling is. Appellant stelde dat het gebruik van het woord 'bankgarantie' in zijn bedrijfsnaam niet onder het verbod valt en dat hij zich richt op een beperkt publiek, waardoor er geen verwarring zou ontstaan.

Tijdens de zitting heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) de argumenten van appellant gehoord. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het gebruik van het woord 'bank' in de naam van appellant wel degelijk onder het verbod valt. Het College benadrukte dat de wetgever met artikel 83 Wtk 1992 beoogde om verwarring bij het publiek te voorkomen en dat het woord 'bank' uitsluitend gebruikt mag worden door geregistreerde kredietinstellingen. Het College wees erop dat de belangen van appellant niet opwegen tegen het belang van het publiek om beschermd te worden tegen misleiding.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard. Het College concludeerde dat DNB in redelijkheid had kunnen besluiten om geen ontheffing te verlenen voor het gebruik van het woord 'bank' in de handelsnamen van appellant. De beslissing van DNB om het verbod te handhaven werd als gerechtvaardigd beschouwd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 06/888 26 juni 2007
21600 Wet toezicht kredietwezen 1992
Uitspraak in de zaak van:
A, handelende onder meer onder de namen De Bankgarantieshop en Bankgarantienet, te B, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 25 oktober 2006, reg.nr. BC 05/4650-PEE, in het geding tussen
appellant
en
De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB), te Amsterdam.
Gemachtigde van appellant: mr. J.E. van der Wolf, advocaat te Soest.
Gemachtigde van DNB: mr. C.A. Doets, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 4 december 2006, bij het College binnengekomen op 5 december 2006, beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de rechtbank (<www.rechtspraak.nl>, LJN AZ7251), welke uitspraak op 26 oktober 2006 is verzonden. De uitspraak heeft betrekking op de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992).
Bij brief van 8 februari 2007 heeft DNB een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 15 mei 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geding in hoger beroep
Voor een weergave van het ontstaan en de loop van de procedure tot en met de beroepsfase, de relevante vaststaande feiten en omstandigheden, het wettelijk kader en de standpunten van partijen verwijst het College naar rubriek 1 en de paragrafen 2.1 tot en met 2.4 van de aangevallen uitspraak.
3. De uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daarbij heeft zij onder meer het volgende overwogen:
"Niet in geding is dat in de door eiser gebruikte handels- en internet domeinnamen 'Nationale Bankgarantie', 'Bankgarantieshop' en 'Bankgarantienet' het woord 'bank' voorkomt.
Voorts is niet in geding dat eiser niet een onderneming c.q. instelling is als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wtk 1992. Derhalve is op de door eiser gebezigde handels- en internet domeinnamen het verbod ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 van toepassing, tenzij het gebruik van het woord ‘bank’ in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat eisers onderneming niet werkzaam is op de financiële markten.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 43 van de Wtk 1978, de voorloper van het huidige artikel 83 van de Wtk 1992, volgt dat de wetgever met voornoemde verbodsbepaling heeft beoogd het gebruik van het woord 'bank' te beschermen en het woord 'bank' nadrukkelijk heeft willen doen voorbehouden aan onder toezicht staande- kredietinstellingen, teneinde het publiek kenbaar te maken dat het zijn geld in dat geval toevertrouwt aan een bonafide instelling.
De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft beoogd elke verwarring voor het publiek ten aanzien van de aard van de onderneming of instelling die het woord 'bank' of vertalingen of vormen daarvan in zijn naam (of bij de uitoefening van zijn bedrijf) gebruikt te voorkomen. Deze verwarring is mogelijk wanneer een onderneming of instelling, die niet ingevolge artikel 52, tweede lid, van de Wtk 1992 is geregistreerd, op de financiële markt actief is en in zijn naam het woord 'bank' of een vorm daarvan gebruikt.
Anders dan eiser meent is de rechtbank van oordeel dat eiser het woord ‘bank’ gebruikt in de naam van zijn bedrijf. Het antwoord op de vraag of het woord ‘bankgarantie’ al dan niet een vervoeging of vorm van het woord ‘bank’ is, is daarbij niet van belang nu het woord ‘bank’ deel is van het woord ‘bankgarantie’. Het verbod van artikel 83 van de WTK 1992 is dan ook in geding.
De rechtbank is met verweerster van oordeel dat het gebruik van het woord 'bank' in het onderhavige geval niet in zodanige samenhang geschiedt dat daaruit duidelijk blijkt dat de onderneming van eiser niet werkzaam is op de financiële markt.
De rechtbank merkt hierbij op dat het aanbieden van bankgaranties gekwalificeerd dient te worden als het aanbieden van een financieel product. Nu eiser zich met dit product tot het publiek richt begeeft eiser zich op de financiële markten. De stelling van eiser dat hij zich richt op een beperkt publiek, te weten particuliere kopers van huizen en tussenpersonen op die markt, acht de rechtbank onjuist, aangezien de groep potentiële huizenkopers onbeperkt is. Ook de omstandigheid dat eiser zich mede op tussenpersonen in onder meer de hypotheekbranche richt leidt niet tot een ander oordeel.
Niet gebleken is dat in het algemene taalgebruik het woord 'bankgarantie' een bredere betekenis heeft in de zin van 'borgstelling'. De rechtbank acht eisers stelling, dat het klanten op voorhand duidelijk is dat een bankgarantie ook verkregen kan worden van instellingen niet-zijnde banken, dan ook onjuist.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in strijd met artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 het woord 'bank' gebruikt in de handels- en internet domeinnamen 'De Bankgarantieshop', 'Nationale Bankgarantie' en 'Bankgarantienet'.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerster bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen weigeren, dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met enig geschreven of ongeschreven algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Namens verweerster is gesteld dat, gelet op de doelstelling van de Wtk 1992, waaruit voortvloeit dat verwarring bij het publiek zo veel mogelijk moet worden voorkomen, met betrekking tot het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 83, vierde lid, van de Wtk 1992 het beleid wordt gevoerd dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een ontheffing wordt verleend. Verweerster heeft in dit verband aangegeven dat in de praktijk tot nu toe bijna uitsluitend ontheffingen verleend zijn aan ondernemingen of instellingen die hetzij zelf een (buiten de EU gevestigde) onder toezicht staande kredietinstelling zijn, hetzij aan een dergelijke kredietinstelling gelieerd zijn, voorheen vergunninghoudende ondernemingen of instellingen in liquidatie of een vertegenwoordigend kantoor van een onder toezicht staande kredietinstelling uit een niet EU/EER-lidstaat.
In de uitspraken van 16 februari 1982 en 26 oktober 1982 (gepubliceerd in AB 1983/324 en AB 1983/324) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het door verweerster ten aanzien van artikel 43, van de WTK 1978 gevoerde beleid bestendigd en geoordeeld dat verweerster in redelijkheid de beleidslijn heeft kunnen ontwikkelen dat slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden een ontheffing wordt verleend. Nu de strekking van artikel 83 van de WTK 1992 overeenkomt met de strekking van artikel 43 van de WTK 1978, heeft deze jurisprudentie haar gelding behouden. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het gevoerde beleid een redelijke bevoegdheidsuitoefening niet te buiten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toepasselijkheid van dit beleid in het onderhavige geval dat eiser niet voldoet aan de hiervoor vermelde situaties. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat in het onderhavige geval van een zeer uitzonderlijke situatie geen sprake is. De rechtbank is niet gebleken dat eisers situatie dusdanig is dat hiermee bij het maken van het beleid geen rekening gehouden had kunnen worden.
Anders dan namens eiser is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerster eisers belangen voldoende heeft meegewogen in haar oordeelsvorming. Derhalve kan niet worden gezegd dat verweerster, na afweging van alle belangen, niet in redelijkheid tot toepassing van het beleid ten aanzien van eiser heeft kunnen komen. Ter zitting is overigens nog gebleken dat bij het zoeken op internet op het trefwoord 'bankgaranties', ook, en niet als laatste, ondernemingen worden gevonden die een zelfde product aanbieden als eiser, maar die niet het woord 'bank' of vormen daarvan in hun naam voeren. Voor de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat eiser door het verbod van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 en het weigeren door verweerster van het verlenen van ontheffing op grond van artikel 83, vierde lid, van de Wtk 1992 in de onmogelijkheid komt te verkeren zijn activiteiten voor te zetten.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel dient te falen. De rechtbank stelt vast dat het woord 'bank' niet voorkomt in de naam van de N.V. Nationale Borgmaatschappij, zodat niet kan worden volgehouden dat verweerster gelijke gevallen ongelijk behandelt. Het standpunt van eiser dat verweerster ten onrechte niet optreedt tegen de N.V. Nationale Borgmaatschappij omdat deze in de uitvoering van zijn activiteiten het woord bankgarantie gebruikt, kan de rechtbank niet volgen, nu namens verweerster ter zitting is aangegeven dat het verbod van artikel 83, eerste lid, van de Wtk 1992 in dit geval is beperkt tot het gebruik van het woord in de naam van de onderneming, maar dat het eiser evenwel vrij staat om bij het verrichten van zijn activiteiten het woord 'bankgarantie' te gebruiken.
Ook voor het overige is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot gegrondverklaring van het beroep, zodat dit ongegrond verklaard dient te worden."
4. Het standpunt van appellant in hoger beroep
Appellant stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het woord 'bankgarantie' in zijn bedrijfsnaam niet onder het verbod van artikel 83 Wtk 1992 valt. Bovendien is appellant van mening dat, indien hem het gebruik van het woord 'bankgarantie' wordt verboden, sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu ook derden, die geen bank zijn, dit woord gebruiken. Zo het bepaalde van artikel 83 Wtk 1992 wel van toepassing is, had aan appellant een ontheffing moeten worden verleend.
Meer in het bijzonder heeft appellant een groot aantal grieven tegen de overwegingen van de rechtbank gericht, waarop hierna in rubriek 5 zal worden ingegaan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Met ingang van 1 januari 2007 zijn de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht in werking getreden. Ingevolge artikel 178 van laatstgenoemde wet is met ingang van die datum de Wtk 1992 ingetrokken.
Gelet op het toepasselijke overgangsrecht blijft echter ten aanzien van de onderhavige hoger beroepszaak, waarin sprake is van een (gehandhaafde) weigering van een ontheffing ten aanzien van appellant, het oude recht - derhalve de Wtk 1992 zoals deze ten tijde van de aan het geschil ten grondslag liggende besluitvorming luidde - van toepassing.
5.2 Bij haar beoordeling van de zaak heeft de rechtbank voorop gesteld dat niet in geding is dat in de door appellant gebruikte handels- en internet domeinnamen 'Nationale Bankgarantie', 'Bankgarantieshop' en 'Bankgarantiedienst' het woord 'bank' voorkomt.
Appellant is het hier niet mee eens. Volgens hem komt in de door hem gebruikte namen het woord 'bank' juist niet voor. Het woord 'bankgarantie' is immers een zelfstandig woord. Bovendien verwijst het woord 'bank' in artikel 83 Wtk 1992 volgens appellant naar een instelling, zodat het verbod ook alleen betrekking kan hebben op het gebruik van dat woord om een (bank)instelling mee aan te duiden. Het woordgedeelte 'bank' in de door appellant gebruikte termen slaat daarentegen juist niet op een 'bank' als instelling; bij appellant gaat het om een nadere aanduiding van een bepaald soort garantie of borgstelling.
5.3 Het College kan appellant hier niet in volgen. Gelet op de tekst van artikel 83 Wtk 1992 gaat het om het bezigen van het woord 'bank' of vertalingen of vormen daarvan in een naam of bij de uitoefening van een bedrijf. Daarvan is reeds sprake als de lettergreep 'bank' deel uitmaakt van de gebezigde naam. Daaruit volgt dat in de naam 'bankgarantie' het woord 'bank' wordt gebezigd. De rechtbank heeft dit dus terecht vastgesteld.
5.4 Appellant is het voorts niet eens met de overweging van de rechtbank dat de wetgever heeft beoogd elke verwarring voor het publiek ten aanzien van de aard van de onderneming of instelling die het woord 'bank' of vertalingen of vormen daarvan in zijn naam gebruikt te voorkomen. Volgens appellant legt de rechtbank de bepaling ruimer uit dan uit de Memorie van Toelichting voortvloeit en dan noodzakelijk is met het oog op het in de onderhavige kwestie te beschermen belang. Volgens hem gaat het niet zozeer om het voorkomen van elke verwarring voor het publiek, maar om de bescherming tegen het toevertrouwen van gelden aan niet bonafide instellingen.
5.5 Het College oordeelt hieromtrent dat de wetgever blijkens de tekst van de wet heeft beoogd dat het woord 'bank' in de relatie tot financiële markten uitsluitend wordt gebruikt door geregistreerde ondernemingen en instellingen. Zoals het College in zijn uitspraak van 16 februari 1982, nummer 164/01/8 (AB 1982, 281), heeft overwogen, kan niet worden gezegd dat (destijds de Minister van Financiën, thans:) DNB niet in redelijkheid tot het vaststellen van een beleidslijn heeft kunnen komen waarbij uit de doelstelling van de wet is afgeleid dat de mogelijkheid van verwarring bij het publiek zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Hierop stuiten de grieven van appellant af.
5.6 Appellant is van mening dat de rechtbank hem niet heeft willen begrijpen waar zij ingaat op zijn stelling dat hij zich richt op een beperkt publiek. Appellant heeft daarmee bedoeld dat hij zich niet richt op publiek dat gelden aan hem zou willen toevertrouwen, zodat uit dien hoofde geen risico bestaat en de door de wetgever beoogde bescherming van het publiek dus niet aan de orde is.
5.7 Naar het oordeel van het College berust de grief van appellant op een verkeerde lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank bespreekt het zich richten tot het publiek in het kader van de vraag of zich de uitzondering op het wettelijk verbod voordoet, hetgeen het geval is wanneer het gebruik van het woord 'bank' in een zodanige samenhang geschiedt, dat daaruit blijkt dat de desbetreffende onderneming of instelling niet werkzaam is op financiële markten. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze uitzondering in de situatie van appellant niet van toepassing is, aangezien hij zich met zijn producten tot het publiek richt en zich aldus op de financiële markten begeeft. Dit oordeel, dat door appellant overigens ook niet is bestreden, is juist. Niet ter zake doet vervolgens wat het in aanmerking komend publiek precies is.
5.8 Appellant richt vervolgens een grief tegen de verwerping door de rechtbank van zijn stelling dat het klanten op voorhand duidelijk is dat een bankgarantie ook verkregen kan worden van instellingen niet zijnde banken. Appellant brengt naar voren dat hij de aldus verwoorde stelling niet heeft geponeerd. Hij heeft juist gesteld dat het in aanmerking komend publiek er niet van op de hoogte is dat de in standaard koopcontracten voor woonhuizen zo genoemde 'bankgarantie' ook een borgstelling kan zijn. Om die reden is het essentieel dat het publiek door middel van het intypen van het woord 'bankgarantie' in zoekmachines de onderneming van appellant kan vinden.
Appellant vindt het daarnaast onbegrijpelijk dat de rechtbank stelt dat niet is gebleken dat in het dagelijks spraakgebruik de term bankgarantie een bredere betekenis heeft in de zin van borgstelling. Volgens appellant tonen de door hem overgelegde stukken dit wel degelijk aan.
5.9 Naar het oordeel van het College kunnen deze grieven niet slagen, reeds omdat de betreffende oordelen van de rechtbank niet dragend voor haar beslissing zijn. Met haar oordeel dat appellant zich met zijn producten op de financiële markten begeeft, heeft de rechtbank reeds beslist dat de wettelijke uitzondering op het verbod van artikel 83 Wtk 1992 zich niet voordoet. Ter zitting heeft appellant nog wel opgemerkt dat een bankgarantie beschouwd moet worden als een schadeverzekering, en dat het geen financieel product is in de zin van de Wft, maar dit doet er niet aan af dat hij zich met zijn producten op de financiële markten begeeft.
5.10 Appellant is ook van oordeel, indien het verbod van artikel 83 Wtk 1992 al van toepassing is, DNB in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om hem geen ontheffing te verlenen. Volgens appellant hebben DNB en de rechtbank onvoldoende acht geslagen op zijn belang om het woord bankgarantie in zijn bedrijfsnaam te voeren. Dat belang ligt met name daarin dat hij bij de lijst van zoekresultaten van zoekmachines op internet hoog kan scoren.
5.11 Het College is, alles overwegend, niet tot de conclusie kunnen komen dat DNB bij afweging van de in aanmerking komende belangen, waaronder het door appellant genoemde belang, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde ontheffing te weigeren. DNB heeft het belang van onverkorte handhaving van het wettelijk verbod groter kunnen achten dan het belang van appellant bij het verkrijgen van een ontheffing. Ook deze grief moet derhalve worden verworpen.
5.12 Tenslotte is appellant van oordeel dat de rechtbank zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Hij wijst erop dat de Nationale Borg wel degelijk ook een domeinnaam heeft, waarin het woord bankgarantie voorkomt, namelijk www.bankgarantie.nl.
5.13 DNB heeft naar voren gebracht dat de door appellant bedoelde domeinnaam weliswaar bestaat, maar niet in gebruik is. Ten tijde van het indienen van de reactie op het beroepschrift vertoont de website slechts een blanco scherm.
5.14 Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat DNB in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de door appellant verzochte vrijstelling te weigeren. Evenmin kan worden geoordeeld dat het feit DNB uit overwegingen van opportuniteit niet of nog niet optreedt tegen ondernemingen die het woord 'bankgarantie' weliswaar niet in hun naam gebruiken, maar wel in voorlichtingsmateriaal, niet meer zou mogen optreden tegen bedrijven als die van appellant, die het woord wel in hun naam gebruiken. Ook deze grief faalt derhalve.
5.15 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.16 Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2007.
w.g. J.A. Hagen w.g. P.M. Beishuizen